tiende eeuw zou het armbestuur moeten toegeven, dat "gebrek aan fondsen" de diaconale armen zorg parten speelde (8). De diakonie beklaagde zich doorlopend over de precaire financiële situatie waarin ze verkeerde. In 1885 schreef ze de gemeente: "Een aanwassend getal armlastigen eischte ruimere fondsen en de liefdadigheid verflauwde en moest gedurig door kunstmiddelen worden opgewekt, terwijl het heengaan van bemiddelde en welgezinde -gemeenteleden soms aan de diakoniekas gevoelige slagen toebracht" (9). Aan het begin van deze eeuw was de situatie niet veranderd (10). Een en ander betekende dat de hervormde diakonie in steeds sterkere mate arme geloofsgenoten doorverwees naar het algemeen armbestuur. Dit armbestuur kreeg dan ook een vangnetfunctie: iemand die een afwijzend certificaat van een kerkelijke instelling had gekregen, kwam hier auto matisch terecht. Bovendien hadden de burgerlijke armbestuurders de zorg voor alle armen, die niet tot enig kerkgenootschap behoorden. In de bijlagen VI en VII is een overzicht opgenomen van de aantallen bedeelden der verschillende armenzorginstellingen gedurende de tweede helft der vorige eeuw. Ofschoon de cijfers sterke schommelingen te zien geven, is de tendens duidelijk: terwijl de Hervormde kerk geleidelijk minder armen bedeelde, nam het aandeel van het Burgerlijk Arm bestuur toe. Deze ontwikkeling zette zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw verder door. In dit verband kan ook gewezen worden op de bedelingsuitgaven van beide instellingen. Voor een specificatie hiervan verwijzen we naar de bijlagen VIII en IX. Terwijl de geldelijke bedeling van de diakonie tot circa 1890 die van het armbestuur overtrof, deed zich vanaf dat jaar een omgekeerde ontwikkeling voor: de bedeling in geld van het armbestuur nam met sprongen toe, die van de diakonie slechts in bescheiden mate. De armen, wie waren zij? Uiteraard traditionele groepen zoals ouden van dagen, wezen en zieken, die niet door de eigen familie werden ondersteund, maar ook vele arbeiders, die op de rand van het bestaansminimum leefden. Het was juist deze groep, die de armenzorg voor grote problemen plaatste. In ons voorbeeld voerden we J. den Herder en S. Wezepoel ten tonele, een veldarbeider en een werkster. Op steun van kerkelijke zijde behoefden zij niet te rekenen. Behalve het lidmaat schap van de kerk verbond de hervormde diakonie talloze andere voorwaarden aan toelating tot de bedeling. Ze was van mening dat een jong persoon in principe niet mocht worden bedeeld. Zo werd in 1861 H. Gerritse afgewezen "op grond hij in de kracht zijns levens zijnde verpligt is zelve in zijn onderhoud te voorzien" (11). Hetzelfde gebeurde een jaar later, toen de 44-jarige dagloner Joh. Mulder, getrouwd en vader van 3 kinderen werd geweigerd "uit hoofde van te jeugdigen leef tijd en met het oog op het zachte weder" (12). Het principe dat jeugdige lidmaten van onderstand uitgesloten waren bleef tot in de twintigste eeuw gehandhaafd (13). Bijna allen werden naar het algemeen armbestuur doorverwezen (14). Er waren natuurlijk uitzonderingen. Deze betroffen dan onvolledige gezinnen, zoals dat van een 53-jarige weduwe met 2 kinderen, die in 1909 werd bedeeld (15). Maar ook werd incidenteel steun verleend aan tijdelijke werklozen, die blijk gaven van een positief arbeidsethos. In 1894 kwam J. van Noorden "door gebrek aan werk bedeeld zijnde, en altijd wanneer hij in de gelegenheid is iets te verdienen dadelijk voor onderstand bedankt weder om ondersteuning vragen tot tijd en wijle hij weder aan 't werk kan komen". Zijn aanvraag werd gehonoreerd (16). De diakonie stelde behalve de leeftijd vele andere beperkingen aan de bedeling. Het onderstands domicilie vormden voor vele armen een lastig obstakel. De Hervormde kerk hanteerde de geboor teplaats als criterium. Indien een lidmaat niet in Goes was geboren, werd hij afgewezen (17). Hetzelfde gold voor iemand, die zeer lange tijd in een andere gemeente had gewoond. Zo kreeg in 1859 een arme te horen, dat "op grond hij op zijn 2e jaar Goes heeft verlaten, en alzoo geen aanspraak kan maken op de liefdegaven der gemeente" (18). Ook kon dubieus gedrag reden zijn iemand af te wijzen. In 1860 werd Corn. Geluk "uit de 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 43