Om storende factoren zoals eventuele verschillen in gezinssamenstelling zoveel mogelijk uit te schakelen, is bij het onderzoek naar de relatie tussen ruimtelijke mobiliteit en beroep uitgegaan van de mannelijke gezinshoofden. Deze zijn weer onderscheiden naar denominatie, zodat ook op deze manier inzicht in het verband tussen religie en migratie verkregen wordt. Tabel 7 geeft de resul taten. Tabel 7. Aantal allochtonen absoluut en in van het totaal per bevolkingsgroep verdeeld naar katholieken en protestanten. Mannelijke gezinshoofden van 's-Heerenhoek, Heinkenszand en Ovezande samen, 1813 r.k. prot. totaal abs. abs. abs. boeren 20 45 26 70 46 57 dagloners 69 73 75 74 144 73 middenstand 19 68 34 85 53 78 totaal 108 65 135 75 243 70 Bij de middenstand en de dagloners bereiken de percentages allochtonen een extreme hoogte (18), zonder dat er in dit opzicht een duidelijk verschil tussen de denominaties valt op te merken. Dit laatste is echter wèl het geval bij de boeren. De katholieken daaronder onderscheidden zich name lijk door een verhoudingsgewijs lage allochtoniteit. Opvallender is eigenlijk dat de protestantse boeren vrijwel hetzelfde beeld als de andere beroepscategorieën te zien geven. Ook zij vormden kennelijk een zeer mobiele bevolkingsgroep. Waarschijnlijk vormt dit een belangrijk punt met betrekking tot de katholisering. Het is aannemelijk dat de boeren daarbij een voortrekkersrol ver vulden. De landarbeiders en, meer indirect, ook de middenstanders waren immers economisch van hen afhankelijk wat via respectievelijk personeelsselectie en het gunnen van klandizie belangrijke consequenties gehad zal hebben voor de religieuze samenstelling van deze bevolkingsgroepen. Omgekeerd betekent deze veronderstelling dat een sterke verandering in de getalsverhouding tussen de modaliteiten, zonder dat de boeren daarin voorgingen, in feite onmogelijk geweest zal zijn. Volgens deze gedachtengang vormde de vervanging van protestantse door katholieke boeren dus een essentieel onderdeel van de katholisering. Dit is de reden waarom de geconstateerde grote ruimtelijke mobiliteit onder de protestantse boeren, die mogelijk te verklaren is doordat er veel pachters onder waren (19), in dit verband als een gunstige factor mag worden beschouwd. Hierdoor werd het katholieken van buiten immers vergemakkelijkt in de enclave een boerderij te verwerven. Valt er uit de gegevens voor 1813 nu af te leiden dat er inderdaad een oorzakelijk verband tussen de samenstelling naar religie van de categorie boeren en die van de andere beroepsgroepen bestond? Wat één daarvan betreft, i.e. de boerenknechten, kan hierover geen twijfel bestaan. Op enkele uitzonderingen na behoorden zij namelijk allen tot dezelfde modaliteit als hun werkgever, c.q. -geefster. Bij de dagloners en middenstanders kan een vergelijking tussen de religieuze samen stelling van de betrokken groep en die van de categorie der agrarische bedrijfshoofden een aan wijzing opleveren. Daarbij wordt een storende factor gevormd door het feit dat we de omvang van de bedrijven, die immers de arbeidsbehoefte bepaalde, niet kennen. Dit kan echter enigszins onder vangen worden door de aantallen inwonende arbeidskrachten er bij te betrekken. Zij kunnen dan als globale indicatie voor de bedrijfsgrootte worden gehanteerd. 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 82