omdat de aristocratische stedelijke regeringen alleen voor haar leden, familie-betrekkingen en begunstigers zorgden. Karakteristiek was een concept-reglement, door burgemeester en schepenen van Goes in 1651 aan de Staten van Zeeland voorgelegd, waarbij zij niet meer of minder bepaalden, dan dat de stedelijke raad de baljuw zou benoemen en dat deze dan uitgesloten zou zijn van het uitoefenen van invloed op de benoeming van andere magistraatspersonen. Dit reglement, geprojecteerd "bij occasie van het droevigh afsterven van zijne Hoogheit" getuigt, dat men elke gelegenheid te baat nam om te trachten alle gezag aan zich te trekken (4). Hierin zal ook meegespeeld hebben dat in Goes de baljuw, een functionaris die tijdens het stad houderlijk bewind met steun van de Prins een sterke machtspositie had opgebouwd, zeker niet de volledige steun van de burgerij genoot. De stadhouders evenwel steunden in verscheidene steden vooral op deze functionaris als grafelijk officier en vertegenwoordiger van de hogere overheid (5). De Staten wezen het voorgestelde reglement van de hand. Ze begrepen duidelijk dat het inwilligen van een dergelijk verzoek zoveel inhield als het verlenen van toestemming om de stad Goes buiten het algemene landsbestuur te stellen. Ogenschijnlijk bleef de toestand vrij gunstig, doch onder de oppervlakte gistte het. Zoals Piccardt schrijft: "Kortom, alles werkte, in de helft van deze eeuw mede, om tweespalt te bevorderen, en ter kwader uur, werd toen een baljuw gekozen, aan wiens naam treurige herinneringen verbonden zijn" (6). De bewuste baljuw, die in 1655 werd benoemd, was Bartolomeus Dankerts. Ook als burgemeester had hij zich eerder bij de gemeente al gehaat gemaakt, zodat velen zijn benoeming argwanend bekeken zullen hebben en dit waarschijnlijk ook niet als een daad van wijs beleid beschouwd dient te worden. In een manifest, in 1657 door "de eendrachtige ende gehoorsame burgerie der Stede Goes" uit gegeven, zeggen de opstellers onder andere dat men: "Met groote droefheyt ende leetwesen bespeurt, hoe dat sij t'zedert den jare 1653 in een ongestuyme zee van twist, tweespalt ende oneenicheden heeft gefluctueert, de welcke noch dagelijcks meer en meer zijn aen-wassende, sulcks nauwelijks een schaduwe van hare vorige gherustheyt is overgebleven; met rechtmatige vreese in de selve te versmooren, ten sij in tijts daerinne werde voorsien; welcke onheylen ende inconvenienten uyt-ghebroeyt werden in den schoot van eenige Staet-suchtige, trotse, ende opgeblase gemoederen, onder de welcke wert bemerckt niet van de minste te sijn den voorgemelten Bartholomeus Danckertssen, wiens actiën gheduerende sijne Regeringhe, soo in qualiteyt van Burgemeester als Bailliuw, wel in-gesien zijnde, kan soo klaer als de Sonne aen den hemel is schijnende, afgenomen werden, den selven gestadich als een onversadelijcken poel heeft geinhieert alle Ampten ende Officien, of selfs in te slicken, ofte ten minsten die hij niet en konde bedienen, sijne adherenten, 't sij billick ofte niet toe te steken, ende dient voor eerst gepremitteert dat nauwelijcx den selven op het Stadthuys sijn kussen werm hadde gemaeckt, ofte is met soo een grooten appetijt van heerschen en domineren ingenomen gheweest" (7). Uiteraard had hij evenwel ook een behoorlijk aantal medestanders, waaronder vele notabele burgers. Hiervan wist hij zich te bedienen om bij de Staten, tegen de ingebrachte aanklachten, krachtige verontschuldigingen te laten gelden. Het is ook mogelijk dat hij door zijn vijanden wat al te zwart werd afgeschilderd. Hard tegen hard De aanleiding tot bijzonder hevige twisten was het feit, dat Dankerts bij de verkiezing van twee stads-rentmeesters op de tweede Kerstdag van het jaar 1656, bij het staken der stemmen, de zijne 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1985 | | pagina 8