F.H. DE KLERK Behalve huisorgels kwamen ook andere klavierinstrumenten voor: bij Hieronimus van der Straten, onder meer burgemeester van Goes, stond een klavecimbel op zolder (2). Meester Pieter Hols was niet de eerste organist van het nieuwe kerkorgel. Jan Fockedey ging hem vooraf. In 1640 was deze naar Goes gekomen. Zijn werk bestond aanvankelijk uit het bespelen van het klokkenspel in het torentje op de kerk. Voordat hij zijn benoeming als klokkenbespeler had aan genomen, had hij van de stad nog de belofte losgekregen organist te zullen worden als het te bouwen orgel klaar zou zijn. Waarschijnlijk op aandrang van deze musicus, die zekerheid over deze toezeg ging wilde hebben, ging de magistraat reeds op 26 januari 1642 over tot het benoemen van Fockedey als organist. Dit was een kleine twee jaar vóór het gereedkomen van de orgelbouw. De voorganger van meester Pieter Hols bleef in dienst van de stad tot november 1646. Dat hij ontslagen werd had Fockedey voornamelijk aan zichzelf te wijten. Al spoedig nadat het orgel in gebruik genomen was kwamen op het stadhuis klachten binnen over nalatigheden van de kersverse organist. Beraadslagin gen van de magistraat over de wijze waarop men Fockedey het beste op zijn plichten kon wijzen resulteerden in een schriftelijke instructie voor de organist en klokkenist (de betrokkene had immers een dubbelfunctie). Omdat deze puntenlijst niet strikt aan de persoon van Fockedey verbonden werd, doch ook na diens vertrek bleef gelden, verdiepen we ons er even in. De Goese organist speelde vanaf 1 november tot 31 januari in de namiddag van half zes tot half zeven, of nog langer dan een uur op het orgel. De daaropvolgende anderhalve maand speelde hij van zes tot zeven uur of langer. Over de periode half maart-eind oktober werden geen opmerkingen opgenomen in de instructie. Behalve tijdens deze dagelijkse uurtjes was er orgelspel bij het zingen van de psalmen, dat voor en na de preek plaatsvond. Bovendien werd van de organist verwacht dat hij tot een half uur na het beëindigen van een kerkdienst door bleef spelen. De overige instructies betroffen het doen van kleine reparaties aan het instrument en de boeten die op plichtsverzuim stonden. Behalve dat Fockedey bijna dagelijks nalatig was in de uitoefening van zijn functie, valt uit de instructie ook af te leiden, dat hij meer dan eens dronken de trap naar het klavier opging. Bovendien liet hij daar wel eens personen toe die daar niets te zoeken hadden. Ook zij waren niet altijd nuchter. Ondanks al deze voorschriften slaagde Fockedey er niet in een oppassend organist te worden. In november 1646 verdween hij uit Goes en uit ons gezichtsveld. Vanaf dat moment werden de baantjes van klok kenist en organist een tijd lang gescheiden (3). Meester Pieter Hols aanvaardde de betrekking van organist voor een loon van 75 per jaar: 400,— salaris en 50,— voor het onderhoud van het instrument (een pond is zes zeventiende eeuwse guldens). Een aantal malen sleutelde hij inderdaad aan het orgel. In 1647 ontving hij een eenmalige toelage van de stad groot 41:13:4 voor de reparaties die hij aan het orgel gedaan had (4). Goes hoopte met zo af en toe wat klein onderhoud de kwaliteit van het orgel op peil te houden, en voor weinig geld klaar te zijn. Zo'n vijftien jaar later kreeg de stad de rekening voor dit beleid gepresenteerd. Orgelmaker Nicolaes van Hagen somde in een rapport een groot aantal mankemen ten aan het instrument op, die goeddeels door het klunzig getimmer van de verschillende organisten veroorzaakt waren. Door meester Pieter was bijvoorbeeld de VOX HUMANA gehalveerd en het overschot verpest. Nog meer gebreken dichtte de orgelmaker aan deze organist toe. In de tijd dat hij echter als zodanig werkzaam was te Goes kwam daarvan niets aan het licht. In 1648 kreeg hij zelfs op zijn eigen verzoek loonsverhoging van 75 naar 83:6:8. Zijn assistent, de orgeltrapper Cornelis Adriaenssen Lancksweert, had eerder in dat jaar al een verhoging van 5 naar 8 gehad (5). Voor dit baantje kwam het aan op kracht in de benen. In zijn rapport adviseerde Nicolaes van 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 130