F.H. DE KLERK zijn levensavond wat te vergemakkelijken. Na zijn dood zou de stad misschien wel de kosten van zijn begrafenis voor haar rekening nemen. Zo is het meester Pieter in Goes niet vergaan. Twee oorzaken waren er, waardoor hij met schande overladen in 1650 de stad moest verlaten. De eerste lag in het karakter van de organist besloten: hij had weinig nodig om in grote woede uit te barsten over alles wat hem daartoe aanleiding gaf, al dan niet terecht. Toegegeven, in die tijd kwamen de emoties en driften bij brede lagen van de bevolking bij het minste of geringste al aan de oppervlakte. Meester Pieter verloor zichzelf ook voor zijn tijd wel erg ver, en bovendien op het laatst tegen hoog geplaatste personen. De tweede oorzaak dat de organist het in Goes niet kon bolwerken was het fenomeen van de „jonge jongers", de jongelui die dagelijks op verschillende plaatsen in de stad samendromden. Daarbij hadden ze een grote voorkeur voor de Wandelkerk, en aldus kwamen zij op het pad van meester Hols. In dat deel van de kerk, dat overdag door sjouwers, arbeiders en wan delaars als passage gebruikt werd, stichtten zij met name in de avonduren veel onrust onder de kerk bezoekers en voorbijgangers. Bovendien verstoorden zij in de wintermaanden het avondlijke orgelspel. Zij haalden hiermee het bloed onder de nagels van de organist vandaan. Deze op zijn beurt had niet het overwicht of de tact om hiertegen op te treden. Het gemoed van meester Pieter verzuurde, en hij raakte steeds meer van slag. totdat in 1650 de bom barstte. De hele 17de eeuw trachtte de magistraat het ongebonden volkje te beteugelen, iets dat vrijwel zon der resultaat bleef. (8) In 1645 werd speciaal voor de jeugd een aanvulling op de ordonnantie op de openbare orde gepubliceerd. In de kerk moesten de kinderen zich wachten van eenige onge schiktheden aldaer te plegen met roupen, loopen, stampen ofte met eenich ander spel". De ouders werden voor hun kroost verantwoordelijk gesteld; de bazen en bazinnen voor hun dienstboden en -knechten (9). Natuurlijk hielp dit gebod niets. Het vervolg op deze ordonnantie werd op 3 decem ber 1646, nauwelijks een maand na het indiensttreden van meester Pieter, van het bordes van het stadhuis bekend gemaakt (10). Het is volgens ons geen toeval dat deze nieuwe tekst aan het begin van het muzikale winterseizoen werd opgesteld. Mogelijk dat de nieuwe organist reeds was gaan klagen op het stadhuis. Ook alle verdere vervolgen op deze ordonnantie werden vlak voor of in het begin van deze periode afgekondigd. De tekst van 1646 meldt, dat vooral tijdens het orgelspel in de avond de ongeregeldheden de pan uit rezen. Hierdoor werd voor de burgers in de kerk ,,de lieffe- lijcke harmonie van het orgelspel" verziekt. Naast een berechting riskeerden de overtreders een boete van vijf schellingen, die bij uitzondering geheel en op staande voet door de dienaren van de baljuw te innen was. Dit om deze heerschappen tot grotere ijver aan te zetten. Zij kregen overigens jaarlijks 2 speciaal om in de kerk op te treden (11). In dat jaar waren het Hans van Bronswijck en Heinderick van Arrebout. In 1647 bleek het allemaal niets geholpen te hebben. Opnieuw werd in de kerk veel stampij gemaakt, en ook nu weer vooral tijdens de bespeling van het orgel in de avonduren. In dit jaar deed de organist ongetwijfeld opnieuw zijn beklag bij de stadsbestuurders. We kunnen ons met de bewaard gebleven gegevens een tafereel in de Wandelkerk voorstellen, waar bij de organist en de jongelui tegenover elkaar stonden. Meester Pieter en de orgeltrapper waren de trap naar het orgel afgekomen, en wilden door de Wandelkerk naar huis gaan. Uit de halfduistere kerk werden allerlei beledigingen naar het tweetal geroepen. De reactie van meester Hols, die zich al de hele tijd tijdens het orgelspel had zitten opwinden over het rumoer in de kerk, liet niet lang op zich wachten. De woordenwisseling eindigde met het dreigement van de jeugd, dat zij de twee wel eens op het orgel zou komen opzoeken. In de nieuwe ordonnantie van 27 november 1647 werd dit de jongelui gauw verboden (12). Ook in het daaropvolgende jaar zag onze organist het korten van de dagen met weinig vreugde tege- 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 132