EEN GOESE ORGANIST ONTSPOORT wasals wesende sijn eygen leven door moeloosheyt genoechsaem moede". In deze ellendige toestand draaide hij zonder enige geestelijke verzorging achter de tralies. Een mens met een opvliegend gemoed als meester Pieter had het ook in de gevangenis niet breed. Sommigen komen daar tot rust; de organist echter niet. Vanuit zijn hoge verblijfplaats met uitzicht op de markt bestookte hij in het begin van zijn detentie de stadsbestuurders met scheldwoorden als moorder (moordenaar) ende bloethont". Ook slaagde hij er die eerste dagen nog in om schriftelijke verzoeken aan hen te sturen, brieven die niet uitblonken door het gebruik van eervolle aanspreekti tels. Na enkele dagen veranderde de toon van deze brieven echter in deemoed, en kwam het berouw. Dat de organist ook in de gevangenis aanvankelijk nog zo vurig bezig bleef is naar onze mening voor een groot deel te verklaren uit zijn zware overspannenheid, die tijd nodig had om weg te ebben. Ook kan er echter nog een tweede factor meegespeeld hebben. De organist kan in zijn sombere ver blijfplaats besprongen zijn door gedachten aan een andere arrestant, die kort voor hem in de gevan genis gezeten had. Twee maanden tevoren had de Rode Roede, zeg maar de plattelandspolitie van Zuid-Beveland, een onbekende bedelaar gearresteerd en in de stadhuistoren gevangen gezet. De dag na zijn arrestatie, die op 29 maart plaatsgevonden had, trof een ondergeschikte van de baljuw hem dood in zijn cel aan. De ongelukkige had zichzelf met een linnen zak aan de tralies opgehangen. Omdat men over deze zelfmoordenaar geen personalia had en er dus mee in de maag zat, bleef het lijk voorlopig maar in de cel, dezelfde waar de organist nu verbleef. Na een onderzoek naar de her komst van de bedelaar voerde men op 1 april het lijk op een horde (22) naar het galgeveld aan de haven, waar het begraven werd. Het kan zijn dat in het hoofd van de zenuwzwakke meester Pieter de bedelaar is gaan spoken. Na alle overspannenheid kwam het berouw bij de getergde musicus. Ootmoedig verzocht hij de gebeurde ontsporingen als onnozelheden te beschouwen, en hem vergiffenis te schenken. Naar zijn mening was hij al genoeg gestraft. Aan het einde van zijn betoog in het proces stelde advocaat Blaau- been voor om het bij een boete te laten. Dit was zijn weerwoord nadat de baljuw een eis uitgespro ken had die er niet om loog: de gesel, het brandmerk, een snede over zijn kaak ter herkenning in de toekomst, verbanning voor 25 jaar, en tenslotte een boete van 100 gulden. Welbeschouwd mocht meester Pieter dus nog niet mopperen toen er een verbanning voor 12 jaar uit de bus kwam. Kort voor deze van kracht werd kwam hij voor de laatste keer op het stadhuis, waar hij op z'n knieën aan God en de justitie om vergiffenis voor zijn misdaden moest smeken. Met zijn gang naar de haven zijn we aan het einde gekomen van dit artikel. Ter afsluiting moge nog dienen, dat meester Hols over 5 maanden en 3 weken salaris meekreeg, zijnde 39:13:7. Zijn opvolger werd meester Pieter van Neck. Deze kreeg aan het einde van 1650 een bedrag van 31:13:7 uitgekeerd. Ruwweg rekenend werd meester Hols dan rond 25 mei gearresteerd; zijn opvolger trad in dienst van de stad op 14 augustus van 1650. Hij kreeg een jaarloon van 75, en werd verplicht voor 7 jaar in de stad te blijven (23). Dat zou hem ruimschoots de tijd geven om met zoete klanken van het orgel de herin nering aan zijn voorganger uit te wissen. NOTEN 1. Scherft, Speurtocht, blz. 9. 2. Uil, Oliphant, blz. 115. 3. Kluiver, Orgels, blz. 46-56, 63-70, 100-105. 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 135