DE VERVLOEKTE DAM zover was, liet ik mijn mannen aantreden en de ransels afleggen. Ik herhaalde de marsorders en stelde de bevolen slagorde op. Met drieën naast elkaar trokken we op naar de startlijn. Ik liep voorop, geflankeerd door de gebroeders Arsenault, die allebei waren voorzien van een Brengun (7). Vlak achter mij liep mijn ordonnans Grégoire Goulet, die werd gevolgd door vier Belgen: Roger Mathen, Roovers, Dumais en Benz. die luisterde naar de bijnaam Snake (slang). Hierachter volgde een tweede Brengroep, waarna de rest van het peloton 17, onder bevel van een sergeant, in een soort gelijke slagorde aansloot. Op enige afstand volgde tenslotte Luitenant Guy de Merlis met zijn 16e peloton. Vóór ons vertrek had ik mijn mannen aan de hand van de luchtfoto gewaarschuwd dat we na ongeveer 500 meter die enorme kraterhindernis zouden tegenkomen, waar we elementen van de Calgaries zouden kunnen verwachten, die zich daar immers na hun mislukte aanval hadden ge hergroepeerd. Eenmaal voorbij die bewuste krater konden we uitsluitend vijanden verwachten, zodat we dan konden schieten op alles wat bewoog. Volgens mijn gegevens lag de aanvangslijn van onze vuurwals zo'n tweehonderd meter vóór de grote kraterhindernis. De 72 houwitsers zouden, na behoorlijk te zijn ingeschoten, hun spervuur elke minuut zo'n honderd meter naar voren verleggen (creeping barrage). Aan ons infanteristen de hachelijke opgave om in de „luwte" van en leunend tegen die vuurwals op te rukken. We bewogen ons snel in de richting van de startlijn door de stille en donkere nacht, ondanks de beroerde toestand van de weg. Plotseling doemde vlak voor ons en volkomen onverwachts, omdat we nog niet meer dan een paar honderd meter en zeker geen 500 meter hadden afgelegd, een enorm zwart gat op uit de duisternis. Dat kon toch onmogelijk die grote hindernis halverwege de Dam al zijn? In dat grote gat was niemand, geen enkele Calgarysoldaat, niets. Ik nam geen enkele risico want het was best mogelijk dat de Calgaries zich verder hadden teruggetrokken met het oog op de komende artilleriebarrage. Ik liet halt houden en verzamelde de manschappen om me heen. Ik raadpleegde mijn horloge en zag dat het spervuur elk moment kon beginnen. En ja-, daar had je het gegooi in de glazen! Achter ons lichtte de horizon op alsof er plotse ling duizend toneelschijnwerpers werden ontstoken. Gelijk met een dof gerommel hoorden we het orgelen en fluiten van 72 razendsnel om de eigen as wentelende 25-pondergranaten vlak over onze hoofden gaan en zagen we de salvo's op veilige afstand vóór ons in vuurrode gloed en zwarte, stinkende walm kreperen. Dit duurde zo'n twintig minuten, waarin het onmogelijk leek dat één vierkante centimeter van het terrein aan de staalsplinters ontsnapte. Toen werd eindelijk het vuur naar voren verlegd en wij haastten ons zo snel mogelijk aan te sluiten. Het leek wel of we ons in een hoogoven bevonden waar reusachtige smeltpotten onophoudelijk hun roodgloeiende inhoud over de aarde uitstortten. Ik zag duidelijk de gezichten van mijn soldaten, die grimmig en zonder aar zeling met mij optrokken. Ze hadden echter de ongezonde neiging steeds dichter op elkaar te gaan lopen. Mijn luidkeels gebrulde order om meer afstand te houden verdronk kennelijk in het krijgs rumoer, want ik kon niet eens mijn eigen woorden verstaan. Met wijdopen monden, om de pijnlijke invloed van de luchtdrukgolven op onze arme trommelvliezen wat te verzachten, naderden we de zóne waar onze granaten terechtkwamen. En daar zagen we iets ongelofelijks. Menselijke gestalten kwamen wankelend uit het laaiende fornuis te voorschijn. Zij stonden duidelijk afgetekend tegen het vurige decor van kreperende granaten. Ik herkende in een flits dat het Calgaries waren! Maar het was te laat, want de broeders Arsenault hadden reeds het vuur geopend op de vluchtende schim men. Hier waren immers uitsluitend vijanden te verwachten? Ik zag ze vallen.... wat verschrik kelijk. Die Calgaries waren overlevenden van een groep, die het eigen spervuur bovenop zich had gekregen. En nu dit nog! Ik sprong de broers Arsenault in de rug om een eind aan hun schieten te maken. Nietsbegrijpend keken ze me aan, tot de vreselijke waarheid ook tot hen doordrong. Binnen enkele ogenblikken hadden we de Calgaries achter ons gelaten, want we waren tenslotte in de aanval en moesten gelijke tred houden met de artillerie. Ik vroeg me af waar die Calgaries zo

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 13