DE VERVLOEKTE DAM Ik zag een Spandau '42 machinegeweer, een zogenaamde Hitlerzeis (9). Deze werd vastgehouden door een hand, die was bedekt met een wollen handschoen zonder vingers. Ik opende het vuur en de hel brak los. Volslagen paniek en chaos onder de verraste Duitsers. Arsenault schoot zijn Bren- magazijnen leeg tot het wapen blokkeerde. Hij vloekte luidkeels en hamerde met zijn vuist op het onwillige schiettuig. En toen was het over. Gewonde Duitsers lagen te kronkelen in het water. Hun wanhoopskreten waren hartverscheurend. t~Vier Duitsers naderden mij met opgeheven armen. Een van hen was gruwelijk aan het gezicht gewond. Een kogel had zijn wang van oor tot kin losgescheurd en het hoofd in een grijnzende doods kop veranderd. De man bloedde als een rund. Een ander wierp zich op de knieën, smekend om lijfsbehoud. Ik vroeg Dumais hem in het Duits te ondervragen. De Duitser antwoordde dat hij 42 jaar was en een vrouw en vier kinderen had. Toen gaf hij zijn naam en Iegernummer op met de verzekering dat hij niets meer zou loslaten en vroeg ons zijn leven te sparen. Ik stuurde Dumais met een Belg van De Merlis' peloton en de gevangenen terug naar Zuid-Beveland om nadere orders. De Duitsers, die onze hinderlaag hadden overleefd, waren teruggevlucht naar de dijk waar ze van daan waren gekomen en waar ze hun posities hadden. Rond 10.00 uur lagen we onder vuur van hun scherpschutters. Ze hadden zich snel ingeschoten en gaven ons geen respijt. Al gauw werd het ons te heet onder de voeten. Tot overmaat van ramp kwam er uit het niets een pantserwagen langs de weg onze kant op ratelen. Met niet mis te verstane bedoelingen! Maar de bewolking was inmiddels gebroken en de grondnevel opgetrokken en daar waren ineens onze vliegtuigen. Wij zagen hoe de Hawker „Typhoons" (10) onder oorverdovend gekrijs op de tank neerdoken en hem met hun raket ten en boordwapens bestookten. De rijdende gehaktmolen werd flink geraakt maar was toch nog in staat om met de staart tussen de benen overhaast de aftocht te blazen. De vliegtuigen waren even snel verdwenen als ze waren gekomen. Waren wij daar even goed weggekomen? Maar de vijande lijke kogels bleven ons vanuit de dijkstellingen om de oren fluiten en wij moesten voortdurend dek king wisselen om de kans op treffers zo klein mogelijk te maken. Bij De Merlis waren gewonden gevallen. Zijn positie was nog beroerder dan de onze, omdat een 20 mm-kanon van korte afstand hun boerderijtje in de poeier aan het schieten was. Gelukkig redde de buitengewone moed van Sol daat Carrière de situatie. Bewapend met handgranaten sloop hij door het water en rietkragen de geschutsopstelling in de rug en slaagde erin het kanon mét bedieningspersoneel te vernietigen, waar door De Merlis weer wat ruimer kon ademhalen. Het begon er nu toch op te lijken, dat de Schotten ons helemaal niet zouden komen aflossen. Dumais kwam volkomen buiten adem en onder de mod der onze positie binnenvallen. Hij meldde, dat de „overkant" opdracht had gegeven onze posities op te geven en terug te vallen op Zuid-Beveland. Alsof het een velddienstoefening betrof. Het was inmiddels 14.45 uur. Fortier werd getroffen en zakte vlak naast mij in elkaar. Ik hield zijn hoofd boven het ondiepe water. Hij verloor veel bloed en raakte al gauw buiten bewustzijn. De Mer lis schreeuwde, dat hij er vandoor ging. Ik bleef alleen achter en hoorde gekreun in het riet vlak bij me. Ik zag daar iets bewegen. Een gewonde Duitser greep me bij de hand. Hij was diep wegge zakt in de vieze, weke modderbrij. Ik trok uit alle macht, maar de man bleef onwrikbaar vastzitten. Hopeloze zaak. Ik liet hem los en krabbelde tegen de berm op. Carrière kwam me tegemoet en samen renden we in de richting van de Dam. Hijgend en met bonzend hart geraakten we inderdaad in de buurt van de Sloedam, die smalle levenslijn naar de eigen linies. Rondom ons sloegen de kogels in en we hoorden het razend hameren van Spandaumitrailleurs. We wierpen ons tegen de grond en probeerden in de aarde weg te kruipen. Carrière toonde zijn rechterhand, die door een kogel was doorboord. Ouelette, die een eind voor ons uit liep, struikelde, getroffen in de hiel. Desondanks bleef hij als een aangeschoten hert doorhinken. Op een of andere manier wisten we 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 17