VOLKSHUISVESTING IN GOES. 1860-1940
volkshuisvesting: de positie van de huurder werd enigszins beschermd tegenover de willekeur van
de huisbaas. Tegelijk hoopte men met de verordening de toeloop van berooide platteland-arbeiders
naar de stad af te remmen. De bouwvoorschriften stelden immers eisen aan de kwaliteit der
woningen, die daardoor in prijs stegen. Het afstaan van grond in erfpacht voor de bouw van
woningen, een bouwverordening en een bouwplannetje: het waren niet meer dan incidentele maat
regelen, bedoeld om de ergste nood te lenigen; van een bouwbeleid was geen sprake. Naar het
oordeel van de burgemeester was de situatie op de woningmarkt rond de eeuwwisseling bevredi
gend. Ook hij gaf weliswaar toe, dat er nadelen waren verbonden aan de particuliere woningbouw,
van woningnood of slechte huisvesting was zijns inziens geen sprake. De uitkomsten van het in 1912
opgezette woningonderzoek wezen evenwel anders uit.
De Eerste Wereldoorlog en het Interbellum
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog beroerde de stedelijke huisvesting in hevige mate. De
reeds bestaande woningnood werd onmiddellijk na het uitbreken van de oorlog aanzienlijk verergerd
door de massale aankomst van Belgische vluchtelingen, die in de zuidelijke Nederlanden een veilig
heenkomen zochten. In Goes verschenen de eerste berooide gezinnen in oktober 1914. Tot april 1915,
toen de immigranten in kampen buiten de stad werden ondergebracht, zou hun aantal oplopen tot
meer dan 1500. Scholen en verlaten fabrieksgebouwen werden tot tijdelijke woonruimte ingericht.
Ook werden verscheidene gezinnen bij particulieren ondergebracht (1). Het probleem van de vluch
telingen was slechts van korte duur; van meer belang voor de plaatselijke huisvesting waren de
ekonomische gevolgen van de oorlog. De steeds moeilijker wordende import van bouwmaterialen,
de hoger wordende rente, de stijging van de kosten van het levensonderhoud en daarmee die der
lonen gaven de woningproduktie een geweldige klap. Was de prijs van hout in 1914 nog 37,50 per
m3, twee jaar later was deze reeds opgelopen tot 85,—. Voor ijzer was de situatie al niet veel
anders. Particuliere ondernemers schrokken voor de hoge prijzen terug met als gevolg dat de
particuliere bouwnijverheid tijdens en in de eerste jaren na de oorlog nagenoeg stil kwam te liggen.
De overheid zag zich dan ook gedwongen de tot dan toe gevoerde laisser-faire politiek te wijzigen:
maatregelen werden getroffen om de impasse in de bouwsector te doorbreken. Rentevoet- en
materiaalprijsbijdragen moesten de woningbouwverenigingen in staat stellen op dezelfde voet met
de bouw voort te gaan als dit vóór de oorlog het geval was (2). De woningnood in Goes werd door
de absolute stilstand in het particulier woningbouwbedrijf' een steeds urgenter probleem (3).
Meerdere mensen dreigden uit hun woning te worden gezet. Onbewoonbaar verklaarde huizen
werden weer in gebruik genomen (4). Ook het gemeentebestuur zag in dat de situatie onhoudbaar
was geworden en dat er snel iets moest worden ondernomen. Om te voorkomen dat de woning-
schaarste zou leiden tot fikse huurverhogingen had de overheid in 1917 tot de huurcommissiewet
besloten. In januari 1918 werd in Goes een huurcommissie in het leven geroepen, die huurgeschillen
moest beslechten en eigenaren van leegstaande panden kon dwingen deze te verhuren. Op deze
manier werd de positie van de huurder enigszins beschermd. Zeker in de beginjaren van haar
bestaan had de commissie haar handen vol werk. Het regende verzoeken van huisbazen tot huur
verhoging, die in vele gevallen werden afgewezen met als motief: ,,de verhuurder (mag) de kosten,
veroorzaakt door den verhoogden levensstandaard dezer tijden niet verhalen op den huurder"
(5). Met de instelling van de huurcommissie was echter de plaatselijke woningnood niet opgelost.
Er moesten huizen worden gebouwd. Nadat in 1916 het anti-revolutionaire raadslid K. Brants het
29