VOLKSHUISVESTING IN GOES. 1860-1940 Toen de woningwetbouw praktisch beëindigd was, liet het gemeentebestuur in het voorjaar van 1920 een woningonderzoek uitvoeren. Een daartoe in het leven geroepen raadscommissie, bestaande uit de liberaal D. A. Constandse, de katholieken J. H. M. Stieger en J. W. Vienings, de CHU'er J. Plazier en de sociaal-democraat J. de Die, aangevuld met Rothuizen kwam tot de slotsom dat er nog volop behoefte bestond aan woningen. De aktiviteiten van de woningbouwverenigingen waren in hun ogen niet voldoende geweest om de woningnood in de gemeente op te lossen. Er was een tekort van zeker 100 woningen. Niet alleen de behoefte aan arbeiderswoningen werd door de commissie berekend, tevens werden ruim 200 bestaande panden onderzocht. Van deze behoorden zeker 80 stuks te worden afgekeurd. Primitief ingericht, ongedierte, slecht verlicht. Buurt ongeschikt ter bewoning. Geen verbeteringen aap te brengen" waren de etiketten die de commissie op vele huizen plakte. Ook het probleem der overbevolking was in 1920 nog lang niet opgelost: het onderzoek van de commissie had uitgewezen dat 130 woningen door twee of zelfs drie gezinnen bewoond werden (26). De nieuwe naoorlogse wijken werden betrekkelijk ruim opgezet: betrekkelijk brede straten, groenvoorziening en gelegenheid tot recreatie werden als essentiële woonbehoeften gezien. Op bovenstaande foto een kijkje uit 1930 op een speelplaats aan de Piccardtstraat. 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 39