A L. KORT De bespreking van deze gegevens in de gemeenteraad ontlokte bij een enkel raadslid critisch commentaar. De liberaal J. F. van der Leeuw wees erop, dat in het verslag een aantal woningen ongeschikt was verklaard, die in zijn ogen nooit verbeterd konden worden zoolang ze bewoond zijn door de tegenwoordige huurders". Toen hij een aantal huizen noemde die niet slecht zijn, doch die worden bewoond door personen, die geen goede woning waard zijn", merkte De Die echter droogjes op ,,dat de woningen, waarop de heer Van der Leeuw doelt, gedeeltelijk aan hemzelf toebehooren; ze zien er slecht uit". Van der Leeuw deed er verder maar het zwijgen toe (27). De resultaten van het onderzoek gaven aanleiding tot een wijziging van de bestaande bouw verordening, die nog uit 1904 dateerde. De nieuwe verordening, die in 1922 in werking trad, verbood onder andere de bouw van bedsteden in nieuwe woningen (28). Dit was dan ook het enige positieve resultaat. Hetschromelijk tekort aan geschikte werkmanswoningen"waarover nog in 1924 werd gesproken, werd er geenszins door opgeheven (29). Aan ambitieuze voornemens om in de woningbehoefte te voorzien, ontbrak het van gemeentewege zeker niet. Toen in 1924 de bouw plannen I en II zo goed als volgebouwd waren, kwam Rothuizen hetzelfde jaar nog met een nieuw uitbreidingsplan, dat ruimte bood aan zeker 1600 woningen: voldoende, aldus Rothuizen, voor de behoefte van de eerstvolgende veertig jaar. Het uitbreidingsplan omvatte: - een terrein in aansluiting op bouwplan II in de richting van de spoorlijn, speciaal voor werkmanswoningen" bedoeld; - een gebied achter de Voorstad, Oostsingel en langs de Heernisseweg lopend tot aan de grens met Kloetinge, deels bestemd tot woningbouw voor de „beter gesitueerden" en tenslotte - een nog vrijwel geheel onbebouwd gebied ten zuiden van de spoorweg, gelegen tussen de Kloetingseweg en de (huidige) Van Hertumweg. In totaal was met het plan een oppervlakte van bijna 50 HA gemoeid. Rothuizen stelde zich voor dat de gemeente een zelfde weg zou volgen als ze dat in de jaren 1917- '18 had gedaan: zij moest in de loop der jaren de terreinen opkopen en bouwklaar maken om ze vervolgens aan particulieren of woningbouwverenigingen af te staan (30). Het uitbreidingsplan werd zonder veel discussie door de gemeenteraad aanvaard (31). Fraaie plannen vermochten de woningnood voor de sociaal zwakken echter niet op te lossen. Het gemeentebestuur zag heel goed in, dat particuliere bouwers noch woningbouwverenigingen in deze kwestie enige uitkomst boden. Desondanks voelde het er niets voor de woningbouw in eigen handen te nemen. Enkele raadsleden hadden hier al in het verleden sterk op aangedrongen. De hiervoor genoemde Vienings had in 1922 gewezen op arbeiderswoningen elders in het land waarvoor slechts 3,werd betaald en hierbij opgemerkt dat Goes hier een voorbeeld aan kon nemen (32). Ook de sociaal - demokraat Crucq liet in 1925 geluiden in deze richting horen (33). Een andere mogelijkheid was dat de gemeente in de huurkosten van kinderrijke arbeidersgezinnen bijdroeg. De Die en Crucq voelden veel voor dit laatste (34). Het gemeentebestuur gaf aanvankelijk geen gehoor aan deze wensen maar werd in 1926 enigzins uit de brand geholpen, toen de regering in dat jaar te hulp schoot: het rijk zou een bijdrage verlenen in de kosten van krotopruiming, hetgeen betekende dat bewoners van bouwvallige panden een nieuwe woning kon worden aangeboden, die gemiddeld 1,— per week beneden de marktprijs lag (35). Rothuizen kreeg opdracht de mogelijkheden, die deze regeling voor Goes bood, te onderzoeken. Zijn verslag verdient hier enige bespreking, daar het licht werpt op de woonsituatie in Goes anno 1926 en ons nader doet kennismaken met deze stads architect, die voor de woningbouw in de gemeente zo'n belangrijke rol speelde. Zijn rapport begint met een verwijzing naar de bestaande woningnood in Goes en gaat in op het probleem waarvoor de gemeente zich geplaatst zag: het vinden van goede en goedkope woningen voor de vele krotbewoners. Zolang de gemeente hiertoe niet in staat was moesten de reeds uitgesproken onbewoonbaarverklaringen worden ingetrokken of uitgesteld. Rothuizen noemde naast 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 40