VOLKSHUISVESTING IN GOES. 1860-1940 Aantal inwoners per woning 1909 4,8 1919 6,1 1930 3,9 1935 3,8 1940 3,8 (59). Duidelijk blijkt hieruit de hoge bevolkingsdichtheid in het begin van deze eeuw, die rond de Eerste Wereldoorlog een recordhoogte van ruim 6 bereikte om in de jaren twintig fors te dalen. De jaren dertig gaven een stabilisatie te zien. De cijfers zijn echter gemiddelden en zeggen ons niets over de verdeling van de woningfrequentie over de verschillende sociale lagen. Vrijwel zeker is dat aan de woningnood voor de vele middenstanders in de jaren twintig en dertig een einde kwam. De arbeidersbevolking evenwel was minder goed af. Dit laatste zou nog in de jaren veertig door de toen malige burgemeester C. E. P. Lenshoek worden toegegeven: „hef aantal arbeiderswoningen is wat te weinig geweest en het aantal kleine middenstandswoningen van tijd tot tijd wellicht wat ruim". Weliswaar relativeerde hij deze uitspraak door te wijzen op het zeer geringe onderscheid tussen beide klassen in Goes, dit kon niet wegnemen dat het probleem van een tekort aan goede en betaal bare arbeiderswoningen in het Interbellum onopgelost bleef. Terzijde wordt opgemerkt dat boven genoemde problemen als typerend voor de landelijke situatie konden worden beschouwd (60). De huizen verrezen aan de zuid-oostelijke rand van de binnenstad, waar tussen de oorlogen drie bouwplannen gerealiseerd werden. De eerste twee waren partiële plannen, geboren uit de hoge woningnood vóór, tijdens en onmiddelijk na de Eerste Wereldoorlog. Het derde, gelegen tussen de Voorstad, Oostsingel en de grens met Kloetinge, was onderdeel van het Uitbreidingsplan-1924: de eerste poging van de gemeente een bestemming op langere termijn vast te stellen. Van dit uitbrei dingsplan, dat in de jaren dertig nog enige malen een marginale wijziging onderging, kwam - de geplande bebouwing in III uitgezonderd - niet veel terecht. In 1942 werd dan ook een nieuw uitbreidingsplan ontworpen (61). Ondanks het feit dat deze man een wat ongelukkige achternaam voor een architect had, was het Goese gemeentebestuur overtuigd van zijn grote kwaliteiten. Hij was het, die de uitbreidingsplannen tussen beide wereldoorlogen ontwierp en derhalve het stads gezicht in belangrijke mate bepaalde. In 1881 in Doorwerth geboren, kreeg hij hier in 1903 een aanstelling als gemeente bouwmeester. Hoewel hij in 1939 in opspraak kwam - naast zijn bezigheden voor de gemeente, verrichtte hij ook particulier werk - werd hij in 1946 ,,op de meest eervolle wijze" ontslagen. (Bron: GA Goes, pers.doss. Rothuizen). Voor deze foto zeggen wij het architectenbureau Rothuizen en 't Hooft te Goes en Middelburg hartelijk dank F.G.C. Rothuizen 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 45