L.M. HOLLESTELLE LMz. De leenmannen Aan de hand van de hierboven zeer kort geschetste ontwikkeling van het kasteel in het algemeen, kunnen we nu de geschiedenis van een kasteel in het bijzonder volgen: de 's-Heer Hendriksburg of Huis te Werf te 's-Heer Hendrikskinderen. Maar eerst gaan we terug naar de leenmannen. In een oorkonde uit 1147 kwam het kapittel van Sint-Pieter te Utrecht met de broers Dodijn en Boudijn van Schenge een regeling overeen, dat als zij het onderwater gelopen gebied van Zuid-Beveland, waarvan het kapittel het tiendrecht bezat, zouden bedijken, ontwateren en inrichten, zij het tiend recht met het kapittel zouden delen. Het gebied, dat zich nu ongeveer uitstrekt tussen het huidige 's-Heer Arendskerke en 's-Heer Hendrikskinderen had niet zoveel schade opgelopen van de storm vloed van 1134. Het werd beschermd door een hoge kreekrug van 's-Heer Arendskerke naar Kloe- tinge. De broers maakten meteen werk van de zaak, want in 1147 was de beschermende ringdijk een feit. De huidige 's-Heer Hendrikskinderendijk vormde een onderdeel van deze ringdijk. Nog zo'n twee eeuwen hebben de heren van Schenge in de omgeving van 's-Heer Arendskerke en 's-Heer Hendrikskinderen tienden van het kapittel van Sint-Pieter gepacht. Het bleef echter bij defensieve bedijking, want op aansporingen om het gebied ten noorden van de ringdijk te bedijken zijn de heren van Schenge niet ingegaan. In de tweede helft van de dertiende eeuw werd een deel van de Goese Polder bedijkt. (3) "t Werf ende 't voerhof" Met de kennis van de ontwikkeling van kastelen in het algemeen en het verschijnsel "kasteelbergen" in het achterhoofd kunnen we tot een aardige reconstructie komen van de oudste geschiedenis van het kasteel van 's-Heer Hendrikskinderen. Als uitgangspunt nemen we de vermelding uit het archief van de leen- en registerkamer van de grafelijkheid van Holland betreffende een stuk land te 's-Heer Hendrikskinderen in 1350: "t werf ende 't voerhof'. (4) Werven dateren wat Zuid-Beveland betreft uit de elfde eeuw, na de periode van de bedijkingen. (5) Ze waren bedoeld als beveiliging tegen het water. Na de bedijking had de werf zijn functie als wijkplaats voor het water verloren. In de buurt van de werf verscheen niet alleen een vroonhoeve, waar de leenman woonde, maar er ontstond een hele nederzetting met een eigen kerk. De leenman was ambachtsheer van het gebied rond de werf. De kerk was een voortbrengsel van de politiek van de ambachtsheer om zijn gebied zelfstandig te maken. (6) Zo werd achter de in 1147 aangelegde ringdijk omstreeks 1200 (in ieder geval vóór 1216) de parochie van 's-Heer Hendrikskinderen gesticht door Hendrik van Schenge, neef van Dodijn en Boudijn. In een oorkonde uit 1198 van de abdij van Middelburg komen hij en zijn broer Arend voor als getuigen van graaf Diederik VII. (7) De ontwikkelingen van nederzettingen is in geheel Zeeland op ongeveer dezelfde wijze geschied. Dit is onder andere te zien aan de namen van de nederzetting en; beginnend met een persoonsnaam, verwijzend naar de stichter van de kerk, de ambachtsheer, met het achtervoegsel -kerke. (8) Dat 's-Heer Hendrikskinderen geen 's-Heer Hendrikskerke heet - dit i.t.t. 's-Heer Arendskerke, genoemd naar de broer van Hendrik - komt waarschijnlijk door het feit dat Hendrik voortijdig is overleden en dat zijn kinderen zijn werk hebben afgemaakt. Hoe zag zo'n werf er eigenlijk uit? Op de werf stond geen ontwikkeld kasteel. De constructie was eenvoudig. In veel gevallen was de bebouwing uit hout opgetrokken. In het latijn luidt de benaming munitio en submunitio. Met munitio wordt de versterking op de werf bedoeld; met submunitio - 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1986 | | pagina 54