A P. DE KLERK deze zorg extra hard nodig ten gevolge van het slordig en haastig uitgevoerde herstel in de vooraf gaande periode. Ook nu is de wereldlijke overheid zich van haar taak in deze goed bewust. Zo brengt in 1774 de provinciale rekenkamer een advies uit over het herstel van de kerken van Baar land en Oudelande: een kwestie die al sleept sinds 1763. Van eerstgenoemde kerk blijkt dat deze naauwlycks zonder vrees voor ongelukken, meer kan worden gebruikt. De Staten dienen te beseffen hoe onbetamelyk het in een wel gepoliceert Land zoude te agten zyn, indien wierde toegelaten, dat het eenige openbare Gebouw in iedere Parochie tot de gemeene oeffeninge van den Domineerenden Godsdienst geschikt, in een puinhoop viele (116). Van ondermeer de volgende plaatsen horen we dat de kerk herstel behoeft, hetgeen ook meestal wordt toegestaan: Driewegen, 1659 (117); Wissekerke en Kats, 1669 (118); Oud-Vossemeer, 1679 (119); Ouwerkerk, Oosterland en Sirjansland, 1688 (120)Dreischor, Kerkwerve en Seroos- kerke, 1669 (121); Kattendijke, 1749 (122); en Baarsdorp, 1754-1755 (123). Wat hierbij opvalt is dat de kleinste kernen in de minderheid zijn. Nog duidelijker wordt dat wanneer we nagaan hoe de toestand op Walcheren is. Dan blijkt dat in de periode 1775-1784 alle kerken in de thans nog bestaande kerkdorpen voor onderhoud in aanmerking komen. De enige uitzondering is de inmiddels verdwenen kerk van West-Souburg; die komt nog in de opgave voor. Van de kleinere kernen wordt niets vernomen (124). Ook in deze periode heeft soms een verkleining van het kerkgebouw plaats, zoals in Kruiningen (125); van vergroting, zoals in het geval van Oostkapelle en Grijpskerke (126), horen we zelden. Ook niet nieuw is de concentratiegedachte, en de weerstand ertegen. Deze komt tot uiting na het besluit van de Staten tot combinatie van Melis- en Biggekerke. Ondanks de bezwaren houden de Staten voorlopig voet bij stuk, ten sij het classis van Walcheren 2 kerken in dat eijland konde aan- wijsen die beter gecombineert souden kunnen werden als deese twee (127). De vier Duivelandse predikanten krijgen in 1684 de opdracht bij toerbeurt de kerk van Sirjansland te bedienen, öf een deel van hun tractement in te leveren opdat daarvan een aparte predikant voor dat dorp kan worden betaald (128). De uitbreiding van het aantal predikanten moet zo min mogelijk financiële consequenties hebben. Dat principe is de Staten dierbaar. In 1669 beslissen ze dat Kleverskerke een predikant mag beroepen, doch daarvoor moet het nabije Arnemuiden van de twee predikanten er één afstaan (129). In 1684 verzoekt Renesse verlost te mogen worden van de combinatie met Noordwelle; dat dorp zou voortaan maar met Serooskerke moeten samenwerken (130). En Baarsdorp vertoont een ont wikkeling die we al eerder zijn tegengekomenvanaf 1755 zal er slechts eens per kwartaal worden gepreekt, en vanaf 1773 zelfs maar eens per jaar (131). Van een zeer late concentratiepoging getuigt een decreet van 1809 van Lodewijk Napoleon (132). Zonnemaire en Bommenede zouden moeten samengaan, evenals de gehuchten Nieuwerkerke, Duivendijke, Brijdorpe, Klaaskinder- kerke en Looperskapelle. Een nieuwe kerk zou moeten verrijzen in het „centrum-gehucht" Brij dorpe. Het is er niet van gekomen. Tenslotte: het is opmerkelijk dat de meeste vervallen en verwoeste kerken pas in de 19e eeuw geheel en al verdwenen zijn. De torens hebben het in het algemeen het langste uitgehouden (133). Besluit Met het voorgaande hebben wij een bijdrage willen leveren aan het historisch-geografisch onder zoek naar de functionele aspecten van dorpen. Wij gingen na of Janses opvatting over de rol van het kerkgebouw bij het ontstaan van gereduceerde nederzettingen in Zeeland gedurende het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw door de feiten kan worden gestaafd. Te constateren valt dat krijgshandelingen in de jaren 1572-1577 de oorzaak zijn van schade aan vele kerkgebouwen. 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 104