O.W. HOOGERHUIS en L.F.S. JANSEN
categorie van 3-6 jaar. In het begin van de I9e eeuw bezat Goes een viertal van dergelijke
matressenschooltjes. Buiten beschouwing blijft ook het onderwijs dat kinderen thuis ontvingen
door middel van huisonderwijzers.
Het aantal lagere scholen in de stad bleef in de eerste helft van de 19e eeuw constant en pas in
1854 onderging de schoolsituatie enige wijzigingen:
a. Er werd een Nederduitse school opgeheven en vervangen door een school voor minvermogen
den;
b. Voor rekening van „bijzondere personen" werd een nieuwe bijzondere school der eerste klasse
opgericht.
Bij het vermelde sub b. kan aangetekend worden dat burgemeester en wethouders van Goes zich
evenals in andere plaatsen in het land ten aanzien van het stichten van bijzondere scholen alles
behalve soepel opstelden. In de grondwetswijziging van 1848 was zoals bekend het principe van
vrijheid van onderwijs neergelegd en sedertdien was in theorie een eind gekomen aan de politieke
discussie over het „staatsschoolmonopolie".
Ook in Goes veroorzaakte de praktische vertaling van dit beginsel in de jaren 1850-1854 de nodige
commotie (27). Eind 1850 verzocht een aantal leden van de Christelijke Afgescheiden Gemeente
in de stad om toestemming voor het stichten van een bijzondere school op levensbeschouwelijke
basis. De door deze geloofsgemeenschap sterk benadrukte binding tussen geloof en opvoeding
vormde het belangrijkste obstakel voor het gemeentebestuur voor honorering van het verzoek,
mede doordat een aantal Goese inwoners o.l.v. twee plaatselijke predikanten van de Hervormde
Kerk fel tegen de voorgenomen stichting protesteerde. Niettemin werd in 1852 na lang touwtrekken
toch toestemming verleend. Na ampele discussie over de bestuursvorm en de onderwijsbevoegd
heid van de hoofdonderwijzer kon de school tenslotte op 3 april 1854 worden geopend.
Door de lager-onderwijswet van 1857 (Wet Van der Brugghen) werd het onderscheid in de school
typen gewijzigd. De oude indeling in openbaar en bijzonder onderwijs van de eerste en de tweede
klasse werd gewijzigd in openbaar en bijzonder niet/wel gesubsidieerd onderwijs.
De omzetting in 1858 van de Goese wezen- en armenschool in een openbare gemeenteschool was
een direct gevolg van deze wetswijzigingeen voorwaarde om voor een gedeeltelijke subsidiëring
in aanmerking te komen was namelijk dat de betreffende school toegankelijk moest zijn voor alle
gezindten.
In 1860 stichtte de „herstelde Buddinggemeente te Goes" een lagere school in de Lange Vorst
(28). In korte tijd was deze school (Nathanael geheten) uitgegroeid tot één van de grootste scholen
van Goes met een piek van 194 dagleerlingen in de zomer van 1863. De bloeiperiode van dit bijzon
der onderwijs - uiteraard niet gesubsidieerd - was echter van korte duur. In verband met de open
bare gezondheid werd de school tijdens de pokkenepidemie van 1864 op last van de gemeente
geslotende kinderen die behoorden tot de Christelijke Evangelische Gemeente o.l.v. de predikant
H.J. Budding waren niet gevaccineerd. Ondanks Budding's verzet tegen vaccinatie liet het meren
deel der ouders hun kinderen toch inenten. Na een aantal kwijnende jaren - waarschijnlijk door
gebrek aan fondsen - ging de school tenslotte in 1868 teniet (29).
De Franse school voor jongens werd in 1865 opgeheven in verband met de oprichting van een
„Hoogere Burgerschool met een vijfjarigen cursus". Toen de regering in 1876 subsidie verleende
voor de oprichting van een meisjesschool voor middelbaar onderwijs verdween ook de Franse
school voor meisjes van het toneel.
De invoering van de wet van 17 augustus 1878 (Stbl.nr. 127) resulteerde in het aannemen van een
nieuwe onderwijsverordening in de gemeenteraadsvergadering van 4 oktober 1880. Dit bracht o.a.
mee dat de openbare scholen in het vervolg werden aangeduid met de letters A t/m D (30).
In verband met de intrekking van de rijkssubsidie werd de in 1876 gestichte middelbare school voor
meisjes bij raadsbesluit van 17 april 1885, nr. 14 weer opgeheven (31). Met hetzelfde besluit werd
18