ANALFABETISME EN ONDERWUSDEELNAME IN GOES GEDURENDE DE 19E EEUW
In de grafiek 3.1 springen een aantal fluctuaties in het oog. Zo is in 1828/29 de affaire-Van der
Pijl duidelijk zichtbaar. Deze onderwijzer werd in het najaar van 1828 na het mishandelen van een
leerling veroordeeld tot een jaar hechtenis en gedetineerd in het „huis van correctie St. Bernard"
(39). Hij mocht zijn werkzaamheden in november 1829 weer hervatten. Ondanks zijn misstap was
Van der Pijl een kundig onderwijzer; de Plaatselijke Schoolcommissie kwalificeerde zijn
bekwaamheden regelmatig als „zeer goed" (40). Tijdens zijn afwezigheid hielden kennelijk nogal
wat ouders hun kinderen thuis, want het bezoek aan Van der Pijl's school (er waren nog twee
ondermeesters aan deze school werkzaam) liep met ca 50 leerlingen terug. Niet onmogelijk is dat
dit schoolverzuim mede veroorzaakt is door het feit dat de andere Nederduitse school o.l. v. boven
meester Van Klooster minder goed stond aangeschreven.
Op opvallende wijze registreert de grafiek de „zwarte" jaren in de periode 1840-1850. De als regel
minimale bestaanmogelijkheden voor minvermogende gezinnen van loonarbeiders in de steden en
op het platteland verslechterden in de tweede helft van de jaren '40 zienderogen. Strenge winters,
duurte van levensmiddelen en epidemische ziekten dompelden vele gezinnen in diepe ellende. De
heersende armoede manifesteerde zich in een aanzienlijke teruggang van het schoolbezoek. Moge
lijkerwijs vertalen de demografische gevolgen van deze depressieperiode (lage geboortencijfers bij
een verhoudingsgewijs hoge kindersterfte) zich in de grafiek in een relatieve daling van de onder
wijsdeelname in de periode 1855-1860. Nader demografisch onderzoek is hiervoor echter geboden.
De lijn van het 9-jarig voortschrijdend gemiddelde vertoont na deze crisisperiode een sterke groei.
Ter verklaring van de korte termijnbewegingen in het tijdvak 1860-1870 kan worden gewezen op
het reeds genoemde Budding-effect" en de activiteiten om het schoolverzuim terug te dringen.
Na 1870 laat de Goese bevolkingsontwikkeling een onregelmatig groei zien en dit weerspiegelt zich
in de grafiek in verband met de relatieve uitdrukking van het leerlingentotaal. De grafische uitstul
ping in de periode 1870-1875 is dan ook een direct gevolg van de stagnerende bevolkingsontwikke
ling in deze jaren, m.a.w. de noemer van de breuk vertoont geen constante groei meer. Na 1870
laat de bevolking zelfs een absolute daling van het aantal inwoners zienin de jaren '80 echter weer
lichte groei. In het laatste decennium van de vorige eeuw is er opnieuw nauwelijks sprake van
bevolkingsgroei.
Debet aan de scherpe daling na het uitsteeksel in de grafiek is het intreden van de grote landbouw
crisis. De eerder genoemde studie over het migratieverloop in Friesland wees uit dat alleenlopende
mannen en vrouwen bij de binnenlandse migratie een belangrijke positie innamen (41). In de eerste
jaren van de agrarische crisis voerde echter in Noord-Friesland de gezinsmigratie de boventoon.
Hoewel de splitsing van de migratiestromen in gezinnen en alleenlopenden geen deel uitmaakte van
ons onderzoek kan niettemin worden vastgesteld dat de verminderde werkgelegenheid op het platte
land ook in Goes een toenemende vestiging van gezinnen tot gevolg had (42). Niet alleen werk
krachten uit de agrarische sector verlieten het platteland, maar ook kleine neringdoenden kwamen
door de gedaalde conjunctuur in de problemen.
De mate van schoolgang van de kinderen uit deze in hoofdzaak verarmde gezinnen lag onder het
Goese niveau en dit was de belangrijkste oorzaak van de relatieve daling van het schoolbezoek.
Een tweede oorzaak voor het gedaalde schoolbezoek lag waarschijnlijk in het kortstondige bestaan
van de middelbare meisjesschool. Deze school was in 1876 opgericht, maar door het niet meer toe
kennen van een rijkssubsidie werd deze school in 1886 weer opgeheven en omgezet in een school
voor uitgebreid lager onderwijs. Dit resulteerde in een verhoging van het leerlingenaantal voor het
lager onderwijs.
Het grafische patroon verder volgend komen we andermaal in 1888/89 een diepe - hoewel kort
stondige - kloof tegen. Deze is toe te schrijven aan de sterke bevolkingsachteruitgang in deze jaren.
In 1889 boekte het Goese vertrekoverschot zelfs een recordhoogte van - 344 (43).
Een nog niet behandeld aspect bij het schoolbezoek betreft de verschillen naar geslacht. De
23