O.W. HOOGERHUIS en L.F.S. JANSEN
onderlinge verhouding bedroeg in 1827 - het eerste jaar met beschikbare schoolbezoekcijfers naar
geslacht - voor de jongens 64% en voor de meisjes 36%. Dit beeld evolueerde in de loop van de
19e eeuw ten nadele van de jongensdeelname en bereikte rond 1880 een nagenoeg gelijke verhou
ding. Vanaf 1883 tot de eeuwwisseling (behalve in 1884, 1886 en 1888) bezaten de meisjes in de
totale onderwijsdeelname een licht overwicht.
De zowel absolute als relatieve daling van de deelname van de jongens aan het onderwijs na 1880
staat in verband met de genoemde vestiging van verarmde gezinnen in Goes. De schoolgang van
de jongens blijkt duidelijk conjunctuurgevoeliger te zijn dan voor de meisjestijdens de econo
mische teruggang moesten de jongens noodgedwongen dikwijls een bijdrage leveren aan het
gezinsinkomen (44).
Deze paragraaf afsluitend wordt de Goese onderwijssituatie samenvattend in een breder kader
geplaatst. Zo volgt in de onderstaande tabel 3.1 een overzicht van een aantal kerngegevens. Hoewel
de cijfers slechts tendenties weergeven kunnen niettemin hieraan op voorzichtige wijze indicaties
worden ontleend omtrent de Goese onderwijsvoorzieningen in de vorige eeuw.
Tabel 3.1 Enkele verhoudingscijfers m.b.t. de ontwikkeling van het lager onderwijs 1825-1900:
1825 1850 1875 1900
Ned. Goes Ned. Goes Ned. Goes Ned. Goes
aantal leerlingen 88 94 126 110 142 146 165 157
per school
aantal leerlingen - 53 76 60 58 54 36 33
per onderwijzer
aantal onderwijzers - 1,8 1,7 2,2 2,4 2,7 4,5 4,7
per school
netto overheids- - 1,8 3,0 2,4 11,4 12,0 23,2 20,63
uitgaven per leerling
(in gids)
Vergeleken met het landelijke gemiddelde zijn de uitkomsten voor de Goese schoolsituatie niet
ongunstig (45). Zowel het aantal leerlingen per school als per onderwijzer ligt duidelijk onder de
landelijke cijfers. Ook het gemiddeld aantal onderwijzers per school is in Goes gunstiger. Op basis
van deze uitkomsten lijkt de stelling verdedigbaar dat de kwaliteit van de Goese onderwijsvoorzie
ningen relatief gezien van redelijk gehalte was.
3.2.1 Schoolverzuim
Seizoensverzuim en onregelmatige schoolgang kwam reeds op een aantal plaatsen aan de orde. De
schoolopzieners die belast waren met het toezicht op het lager onderwijs hadden zeer in het bijzon
der bemoeienis met het brengen van het lager onderwijs op „een meer geregelde voet" (46). Voor
het toezicht op het lager onderwijs was Zeeland sedert 1815 verdeeld in vijf districten; Zuid-
Beveland ressorteerde onder het Ille district.
24