O.W. HOOGERHUIS en L.F.S. JANSEN
- veldwerk, dat bestond uit „wieden, koewachten, boomgaard wachten, suikerpenen
uitdoen, en het zogenaamde rapen of nalezen" 55%
- oppassen van kinderen 35%
- onverschilligheid der ouders 7
- onwil der kinderen 3
De commissie trachtte door het toekennen van „bekroningen" het schoolbezoek te stimuleren. Om
voor een prijs in aanmerking te kunnen komen moest een schoolgaand kind in een bepaald jaar
hoogstens 10 lessen hebben verzuimd. Zo was voor het jaar 1877 - de eerste uitvoerige vermelding
- het navolgende schema van beloningen van kracht (53).
A. School le klasse: geen verzuim: boekengeschenk getuigschrift
tot 10 verzuimen: getuigschrift
B. School 2e klasse en de bijzondere christelijke school:
0 tot 5 verzuimen: boekengeschenk
0 tot 10 verzuimen: een getuigschrift
C. School 3e klasse:
geen verzuim: boekengeschenk f 1,
1 tot 5 verzuimen: boekengeschenk
0 tot 10 verzuimen: getuigschrift
op spaarbankboekje
D. Armenschool:
Hetzelfde beloningsschema als voor de school der 3e klasse, evenwel
met dit verschil dat de bijschrijving op het spaarbankboekje voor deze
leerlingen op f 1,50 werd gesteld.
In principe hadden alle „bekroonde" kinderen recht op het jaarlijkse schoolfeest. In 1877 lieten
de financiële mogelijkheden dit echter niet toe en het comité stond voor de keus of het feest geen
doorgang te laten vinden of de deelnemende groep te beperken. Men besloot toen tot het feest toe
te laten die kinderen „welke geen enkele schooltijd hadden verzuimd, alzoo aan hen die, dikwijls
met opoffering van eenig genoegen, de hoogste eisch door het Comité gesteld, hadden bereikt".
Het gevolg was dat 280 kinderen per spoor naar Middelburg mochten vertrekken en „begunstigd
door heerlijk zomerweder smaakten de kleinen een genotvollen dag" (54).
De jaarlijkse toekenning van prijzen boekte kennelijk resultaat, want in 1880 was het verzuim
inmiddels gedaald tot 5,1 In het verdere verloop van de 19e eeuw onderging dit percentage nog
slechts een geringe dalinghet verzuimpercentage stabiliseerde zich tenslotte rond 4%Regelmatig
werd in de verslaglegging genoteerd dat bij het bijzonder onderwijs in het algemeen een getrouwer
schoolbezoek viel te bespeuren dan bij het openbaar onderwijs.
Dat het zomerverzuim op grond van maatschappelijke omstandigheden langzamerhand tot een
minimumniveau gedaald was, signaleerde de Commissie reeds in het verslag over 1883„Moeie-
lijker, of liever onmogelijk zal het zijn, het verzuim uit nood of armoede ontstaan tegen te gaan;
wij hebben op het oog het verzuim gedurende korter of langer tijd in de zomermaanden" (55).
De vraag rijst of het Goese schoolverzuim gunstiger was dan elders. Helaas is er weinig vergelij
kingsmateriaal voorhanden. Volgens Idenburg bedroeg het aantal absolute schoolverzuimers in
Nederland tijdens de jaren zestig 24% van het aantal kinderen tussen 6 en 12 jaar, een „verhouding
die tussen de jaren zeventig en tachtig tot 9% is gedaald" (56). Het Goese verzuim steekt hierbij
gunstig af, hoewel gelet op de onzekerheid over de statistische grondslag de nodige voorzichtigheid
geboden is.
26