J.H. ROMBACH in een brief van de schout P. Vader van 16 juli. Deze voelde zich als patriot toen blijkbaar reeds zo bedreigd, dat hij deze brief aan de heren in Alkmaar niet rechtstreeks durfde verzenden, maar hem insloot bij een brief aan zijn broeder (bedoeld zal zijnzwager Ivangh te Bergen) en bovendien ter post bezorgde in Bergen op Zoom toen hij toch zijn zoon daar naar school moest brengen. We drukken de brief met verslag van de gebeurtenissen te Kortgene in de nacht van 6 op 7 juli (1787) hier in zijn geheel af. ,,WeI Edel Geboren Gestrenge He eren, De plundering, moedwil en ongebondenheid is in deze provincie tot een zoodanigen overmaat gesteigert, dat dezelve te menigvuldig en schrikkelijk zijn om die te verhalen: ik sal mij slegts bepalen bij het voorgevallene in dit eiland, en wel bepaaldelijk 't geen in de nagt tusschen den 6e en 7 july te Cortgeen gebeurden. Vooraf dien ik te melden, dat er vrijdag den 6e july een gerugt liep dat die uit het eiland Walcheren na Cortgeen soude overkomen om aldaar de op nieuws aangestelde patriottische regeering te vermoorden en hunne huizen in puinhoopen te veranderen. Dit gerugt deed de president burgemeester en scheepen resolveeren den balljuw Amijs te verzoeken om de magistraat ten aller spoedigsten mogelijk te doen vergaderen, met dat gevolg, dat 's avonds ten 6 uuren de magistraat bij een kwam. Op de propositie van de balljuw wierde goedgevonden dewijl op alle tooms thans vlaggen uitgestoken waren, zulks ook te Cortgeen te doen en vrijheid te geven om orange te dragen, gelijk zulks eenparig wierd geresolveerd als het eenigst middel om een gedreigde verwoesting te ontgaan. De vlag wierd direct op de toom geplaatst. Dan men resolveerde om de vrijheid tot het dragen van orange cleur niet bij publicatie maar slegts bij monde bekend te maken, vertrouwende de meerderheid dat men hiermede wel zoude vergenoegt zijn. Maar wat gebeurt er Niet die uit het eiland Walcheren maar die van het nabuurig Wissenkerke kwamen des nagts omtrent 12 uuren met slaande trom en onder ijsselijk geschreeuw ten getale waarschijn lijk wel 400 man, alle met stokken en knuppels gewapent Cortgeen intrekken. Aan mijn huis komende wierd ik versogt buiten te komen, dat ik als op dat tijdstip in geen staat van defensie tegen zoodanigen meenigte zijnde, gewillig deed en vroeg wat hun begeeren was Ik kreeg ten antwoord dat ik versogt werd in de magistraatskamer te komen. Ik seide hun indien de magistraat vergaderde dat ik soude komen. Waarop ik kort daarna door de boode geciteerd wierd en weynig tijds daarna passeerde mij den balljuw Amijs, seggende wij sullen nog moeten vergaderen. Ik volgde hem en in 't kort waren alle de leden, uitgezonderd twee, die buiten Cortgeen wonen, present. De woedende meenigte stoof dan de kamer in, spraken egter bescheiden en zeyden dat zij door die uit Walcheren waren bedreigt, indien sij de Cortgeennaars tot geen prinslui maakten, dat sij souden overkomen en alles verwoesten; dat zij daarom best hadden geoordeeld om een plundering voor te komen ons te versoeken dat er vrijheid wierd gegeven tot het dragen van orange. De magistraat beantwoordde hun dat er reeds des avonds tevoren die vrijheid vergunt was, waarmede sij scheenen vergenoegt te zijn. Egter vroegen zij om een fooytje, dog liefst in bier, voorgevende dat sterken drank dikwels de gemoederen te veel tot moetwil zoude aansetten, 't welk wierd gelaudeerd en hun een ton bier wierd toegestaan. Wij bleven dus gerust, omtrent een uur tijds, wanneer een andere woedende hoop boven kwam en een papier overgaf met en onder het uitbraken van een menigte vloeken, om dit geteekent te willen hebben. Hoofdsakelijk behelsde het een belofte van balljuw, burgemeesteren, scheepenen en de secretaris om het land bij den brouwer Karman in pagt geweest hem voor andere 7 jaaren te zullen verpagten en voorts om de oude constitutie aan te kleven en Willem de 5e in zijne waardigheden te herstellen. Ik tragte hun te overreden, dat wat het eerste betrof het eens anders goed was en dus dat nog ik nog iemand der leden anders dan volgens onse last konde ofte mogte handelen en dat het tweede aanbelangende dit een saak was, die door de stem in staat hebbende leden en steeden moest worden beslist, dus dat de stad Cortgeen als geen stem in staat hebbende daartoe niets konde toe of af doen. Dan was alles tevergeefs, het was bij de 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 44