DE PATRIOTTEN TE KORTGENE EN HUN ALKMAARSE HEREN zien. Dankert Amijs beklaagde zich in ieder geval wel over tegenwerking door de secretaris in zijn brief van 30 augustus. Hij gaf eerst verslag van de mislukte beroeping en vervolgde met zijn eigen visie op de ongeregeldheden van 6 juli. Het is een geheel ander verhaal dan wat P. Vader eerder naar Alkmaar had geschreven en komt erop neer, dat de baljuw door de secretaris Vader gedwon gen was geweest de prinsenvlag op de toren te zetten en het dragen van oranje toe te staan. Amijs spreekt in dit verband van openbare infractie van mijn qualiteit op Cortgene" en vraagt aan de heren om genoegdoening. Deze heeft hij niet ontvangen, in tegendeel: de heren hebben hun ondergeschikte de schout Ivangh van Bergen een brief laten schrijven om van hun ongenoegen blijk te geven. Een vriendelijke brief kan het niet geweest zijn en de baljuw heeft er zich dan ook heel boos over gemaakt. Op 16 november 1787 schreef hij een lang epistel aan de heren waarin hij zich beklaagt over de hoge toon van de schout Ivangh en ook met veel omhaal van woorden een poging doet de kritiek op zijn beleid te ontzenuwen. Omdat hij toch wel begreep, dat het om een opdracht van de heren zelf ging, eindigt hij met een verzoek om ontslag als baljuw (en rentmeester, welke functie hij ook bekleedde) van Kortgene. Wel vroeg hij beleefd om als oud-baljuw zolang hij nog in Kortgene zou verblijven gebruik te mogen blijven maken van de baljuwsbank in de kerk. Of dit toegestaan werd weten we niet, maar de rol van Dankert Amijs in het dorp was wel uitgespeeld. Een jaar later vinden we P. Vader, zijn tegenspeler, als baljuw vermeld wanneer hij als eerste representant van de heer met als tweede en derde Joost Omense Kieboom en Jan Adriaanse Verburg op 24 oktober 1788 en 5 februari 1789 deelneemt aan de beroeping van ds. P. van der Zoo te Sas van Gent tot de nieuwe predikant van Kortgene. Met diens bevestiging op 3 mei 1789 kwam een einde aan de langdurige predikantsvacature. Na ds. Van der Leeuw had ook ds. Everaars van Ouwerkerk bedankt. De reis van 1790 We horen dan enige tijd niets van de Alkmaarse administrateuren, maar in 1790 wordt er weer een reis naar Zeeland ondernomen. Bij die gelegenheid is voor het eerst ook C. van Foreest van de partij, die in 1789 door W.L. van Nassau tot opvolger van de overleden R. Paludanus als curator was aangesteld. In 1791 zou hij ook executeur van het testament van Willem Adriaan, de vader van Willem Lodewijk worden. De reis van 6 tot 26 juli 1790 werd behalve door de heer Van Foreest en zijn vrouw meegemaakt door diens broeder Zacheus van Foreest, hun zuster Debora, G.C. van Vladeracken met zijn vrouw en de schout van Bergen Ivangh met diens zoon (die binnen kort zijn vader zou opvolgen). Het verslag, misschien van de hand van Zacheus van Foreest, laten we hier weer volgen voor zover het Kortgene betreft: Maandag 12 juli (1790). Wind Noord met knappe koelte en goed weer. Volgens rapporten hebben wij om 1 uur het anker gelicht. Werden te 5 uur geroepen omdat wij dichtbij Kortgene waren. Wij stonden op, salueerden om half 6 Kortgene en kwamen al dadelijk er na voor de haven ten anker. Wij zonden direct iemand naar de wal om de chirurgijn te halen die om 7 uur aan boord kwam om ons te scheren. Om 9 uur kwam Vader en zonen aan boord, om half elf kregen wij drie schippers aan boord, om half 12 lichtten wij het anker en zeilden de haven, doch wij raakten in de mond vast en kwamen na veel sukkelens over eenen aan de steiger. Dominé kwam ons een korte visite geven. Om half twee gingen wij eten, om 3 uur wandelden wij naar de heer Vader en nader van daar de bouwingen van de boedel om. Ook gingen wij bij die van Woudenberg aan. Om 7 uur stapten wij bij de heer Vader, dronken aldaar thee en een glaasje wijn en kwamen met de heer en juffrouw Vader aan ons jacht, welke bij ons soupeerden. Ik was de gehele dag sterk aan de afgang 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 47