SDS 311DMÏÏIÜJÏ1B3, VOLKSONDERWIJS IN GOES IN DE EERSTE HELFT VAN DE 19E EEUW lieden en gilden. Op deze zaken had de stedelijke overheid geen of nauwelijks greep. Haar enige zorg betrof de reglementering van het openbare lagere onderwijs om er langs deze weg op toe te zien, dat de Calvinistische beginselen er bij de opgroeiende generatie met de paplepel werden ingegoten. De achttiende eeuw gaf weinig verandering in dit beeld te zien. Het was dan ook allerminst verwon derlijk, dat de kwaliteit van het onderwijs het nodige te wensen overliet. Gemeten volgens twin tigste eeuwse maatstaven stond het onderwijs uiteraard op een bedroevend laag peil, doch wat in dit verband belangrijker is, is dat ook de tijdgenoten allesbehalve tevreden waren over het school wezen in de stad. Dit mogen we tenminste concluderen uit de aanhef van het nieuwe reglement op de nederduitse scholen uit 1768 (12). Er werd geklaagd over ,,een merkelyk verval, dat al zedert een geruimen tyd is ontstaan, omtrent het onderwijs der Jeugd, binnen deze Stad, in 't Lezen, Schrijven, en Gronden van den Waaren Godsdienst't welk voor een groot gedeelte oorzaak is, van de diepe onkunde, die onder vele ingezetenen bespeurd word. Wat werd gedaan om het getij te keren en verbeteringen in het plaatselijke onderwijs aan te brengen? Bijzonder weinig, als men de bepalingen van het reglement er op naslaat. De eisen die aan de onderwijzer werden gesteld, verschilden niet van die welke aan zijn zeventiende eeuwse Schoolmatres. Voor de allerkleinsten was de matressenschool, de voorloper van de kleuterschool. De kinderen werden bezig gehouden door een vaak oudere vrouw, die een kamer of schuur van de eigen woonruimte inrichtte als speel- en leerplaats. collega waren opgelegdhij moest ,promptelijk kunnen Spellen en Lezeneen goede hand Schrij ven; de Psalmen behoorlyk zingen; en ter nooddruft Rekenen en Cijferen"Dat hij bovendien een voorbeeldige levenswandel moest hebben, sprak voor zich. Ook in zijn karige beloning kwam geen veranderingde schoolgelden waren gelijk aan die uit de voorafgaande eeuw. Wilde de school meester zich verzekeren van een redelijk bestaan, was het voor hem noodzakelijk allerlei bij baantjes te nemen. Een onderwijzer in de rol van organist of voorzanger in de kerk, grafdelver of herbergier was zeker niet ongewoon. Het schoolreglement bepaalde slechts, dat hij ,,geen neringen of handteringen, incompatibel met het School-Ampt" mocht uitoefenen. Ook de lestijden werden niet veranderd. Het onderscheid in niveaugroepen en de hoofdelijke methode van onderwijs bleven gehandhaafd. De lectuur was, evenals in de zeventiende eeuw, doordrongen van de Calvi nistische geest. 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 55