VOLKSONDERWIJS IN GOES IN DE EERSTE HELFT VAN DE 19E EEUW De eerste helft van de negentiende eeuw De politieke restauratie in 1813 kon de pedagogische verworvenheden uit de Bataafse tijd niet terugdraaien, integendeel zelfs, als vorst met verlichte denkbeelden zag Willem I in het vernieuwde klassikale onderwijs de beste manier om de volkskinderen Christelijke en maatschappelijke deugden bij te brengen. Ook hij beschouwde de volksschool als het middel bij uitstek om de onwetendheid en de armoede onder de volksmassa terug te dringen. De onderwijswet van 1806 werd dan ook onmiddellijk na de ambtsaanvaarding van Willem I bekrachtigd. Genoeg nu over de landelijke ontwikkelingen, laten we terugkeren naar de situatie in Goes. In 1798 werd er een tweede Nederduitse school opgericht. Driejaar later werd een Commissie tot Opzicht over de Nederduitse Scholen ingesteld, die tot taak kreeg de onderwijsvernieuwingen in Goes gestalte te geven. Ze toog onmiddellijk aan het werk en voerde gesprekken met de plaatselijke schoolmeesters, waarin deze werden geattendeerd op de nieuwe schoolwetten. Zo werd K. van Zoom, hoofd van de Nederduitse school, aangeraden een begin te maken met de klassikale aanpak en nieuwe leerboekjes in te voeren. Reden tot klagen over de medewerking van deze onderwijzer hadden de commissieleden niet. In 1802 werd met Van Zoom afgesproken ,,de jeugd trapswijze opteleiden, als meede in de drie Classen zekere boeken bepaaldelijk vast te stellen(1). De commissie en het stadsbestuur konden tevreden zijn en waren nu van hun kant ook bereid de onder wijzers in bepaalde opzichten tegemoet te komen. Toen in 1807 Van Zoom en zijn collega van de andere lagere school, L.A. Alblas, om salarisverhoging vroegen, aarzelden de stedelijke auto riteiten geen moment de schoolgelden te verhogen (2). Het was het bescheiden begin van een aantal veranderingen in het lager onderwijs, die pas na de troonsbestijging van Willem I met kracht ter hand konden worden genomen. Nadat de politieke emoties, die de Franse bezetting in de jaren 1810-1813 bij velen had opgeroepen, enigszins waren geluwd, kon de plaatselijke schoolcommissie in 1816 haar werkzaamheden hervatten. Haar verslag over het plaatselijk lager onderwijs in dat jaar verdient hier enige bespreking, daar het ons vrij volledig informeert over de onderwijsvoorzieningen in de stad en het oordeel van de commissie over de kwaliteit ervan. Na een breedvoerige aanhef, waarin de commissieleden zich beklaagden over de voorbije, woelige tijden, waarin zij werkloos moesten toezien hoe ,,het onder wijs der Jeugd wierd verwaarloosdkwamen ze in hun rapport al spoedig tot de constatering van de meest nijpende problemen. Het eerste wat hun opviel, was de enorme behoefte aan onderwijs onder de bevolking,,geene der onderwijzers hebben gebrek aan leerlingen, integendeel is bij de nederduitsche schoolhouders het getal aanmerkelijk groot en mogen zij gewis geen ogenblik verliezen om ieder eenig genot van hun onderwijs te doen verlangen. Over de orde en de tucht in sommige scholen was men echter minder goed te spreken. Met name het gedrag van de ruim tweehonderd jongens en meisjes aan de twee Nederduitse scholen was de inspekteurs een doorn in het oog. Het onderwijs aan die scholen werd weliswaar ,,op eene gere gelde wijze gegeven", maar, zo schreef de commissie verder; Wij mogen niet ontveinzen, dat deze schooien veel verbetering zouden ondervinden, indien, al ware het slegts trapsgewijze, meerdere stilte en decentie wierde ingevoerd; de kinderen meerdere aandagt wierd ingeboezemd, en men meerder acht gaf op de houding der leerlingen, geen overluid spreken of leeren toeliet, in één woord, indien men bij het onderwijs, de welgemanierdheid meerder aanbeval en de regelen eener wel ingerigte opvoeding minder uit het oog verloor"Natuurlijk had de commissie oog voor de moeilijkheden waarmee de onderwijzers werden geconfronteerd. Het was voor hen geen pretje om slechts met de hulp van een vaak minderjarige hulpmeester een grote groep leerlingen, onderscheiden in drie niveaugroepen maar wel verenigd in één ruimte, in toom te houden. In vergelijking hiermee had de onderwijzer van de Franse school, I.D. Leclerc het gemakkelijk. Zijn schooltje, in een pand aan de Lange Kerkstraat gevestigd, telde slechts twintig leerlingen, die bij 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 59