A.L. KORT opzeggen. De logische en taalkundige ontleding werd gepast aangewend. Men rekende er vlug uit het hoofd, schreef goed, was er bekend met de aardrijkskunde van Zeeland, zong er in iedere klasse afzonderlijk lief en zuiver. Er was algemeen veel leerlust, kortom de onderwijzer JKruijsse, levert aan de maatschappij zeer nuttige leden voor hunnen stand(22). Was het oprichten van nieuwe scholen al moeilijk, er voor zorgen dat er genoeg leerlingen naar school kwamen was in de eerste helft van de vorige eeuw welhaast onmogelijk. Het schoolverzuim was schrikbarend hoog. Voor 1829 berekende de inspekteur het aantal schoolplichtige kinderen in de leeftijd van vijf tot veertien op 903. Hiervan bezochten er 601 regelmatig een school, hetgeen een verzuim van ruim 30% betekende. Nagegaan werd wat de mogelijke oorzaken van dit verzuim waren. Het bleek dat het merendeel der spijbelaars, 122 in aantal, door „onvermogen" niet in staat was naar school te gaan. Werkzaamheden in het gezin of bij een baas waren andere belangrijke redenen, die door de betrokkenen werden aangevoerd (23). De schoolcommissie constateerde het verzuim en probeerde er ook iets tegen te doen. Het beschikbaar stellen van een jaarlijkse prijs, de ouders wijzen op het belang van frequent schoolbezoekhet waren ongetwijfeld goed bedoelde pogingen, maar of ze enig effect sorteerden is niet waarschijnlijk. Het schoolverzuim bleef ook in de jaren veertig hoog: het percentage kinderen, dat nimmer een school bezocht, schommelde tussen de 25 en 30 (24). De inspektie besefte terdege, dat ze de oorzaak van het probleem niet kon aanpakken. Deze was immers in haar ogen gelegen in de armoede van het gezin, die de kinderen reeds op jeugdige leeftijd tot arbeid noopte. Wat restte de schoolopzieners anders, nu gebleken was dat het stadsbestuur nauwelijks bereid was nieuwe scholen op te richten en zij zelf machteloos tegenover het schoolverzuim stonden, dan het niveau van het bestaande onderwijs zo goed mogelijk te bewaken? Uit haar jaarverslagen, die vanaf 1823 doorlopend beschikbaar zijn, kunnen we ons een beeld vormen van de dagelijkse gang van zaken in de scholen. Meer nog dan de officiële reglementen, die in 1823 en 1837 door de plaatse lijke overheid werden vastgesteld en waarin de vele verplichtingen van de onderwijzers werden opgesomd, zeggen ze ons iets over de praktijk. Zoals reeds eerder opgemerkt bepaalde de wet van 1806 niet alleen, dat er klassikaal moest worden onderwezen, maar ook dat de onderwijzer ,,het leerstellige der Kerkgenootschappen" niet mocht aanroeren (25). De schoolcommissie controleerde of de door de onderwijzers gebruikte boeken wel strookten met de titels van de Algemene Boekenlijst, die in 1815 voor het hele land was ingevoerd. Wij beschikken over twee boekenlijsten, die in de jaren dertig aan beide Nederduitse scholen in gebruik waren (26). Het loont de moeite deze lijsten enigszins uitvoerig te bespreken, daar ze ons veel informatie over de feitelijke leerstof verstrekken. Aan beide scholen was voor het leesonder wijs het werk van P.J. Prinsen in gebruik. Deze bekende onderwijzer had in de vorige eeuw de klankmethode geïntroduceerd. Uitgaande van een aantal plaatjes, waarop bijvoorbeeld een spittende man of een hollend paard waren afgebeeld, leerde hij de kinderen de klinkers uit woorden als „spa" of „hollen". Als het kind op de leestafel het alfabet had geleerd, kwam de letterkast waarmee de woorden werden gevormd. Deze letterkast werd een begrip in de wereld van het lager onderwijs (27). Ook het in de vorige eeuw veel gebruikte boekje „De brave Hendrik" prijkte op beide boekenlijsten. De auteur, N. Anslijn, stelde zijn hoofdpersoon voor als iemand, die geen enkel gebrek had: Hendrik weerstond iedere verlei ding, hij loog nooit, sprong voor zijn medeleerlingen in de bres en gaf zijn enige boterham aan een arm kind. Kortom: Hendrik combineerde de goedheid van de onschuldige mens met de menslievendheid van de perfekte Christen. De bedoeling van het werk was duidelijk: de jeugdige lezer moest opgroeien tot een rustig en tevreden mens zonder opstandige neigingen (28). Was de „Brave Hendrik" voor de jongens bedoeld, de meisjes kregen „De Brave Marie" voorgeschoteld. 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 64