A.L. KORT
hierboven genoemde Sluijters. waarin de leerlingen zich moesten buigen over de volgende opgave
Thomas Zwierbol die van geen enkel braaf mensch geacht wordt, heeft, toen het kermis was, op
eenen dag aan drank verteerd een stuk geld van 140, een van 315 en een van 65 cents; hoeveel
cents heeft die verkwister onnutig doorgebragt(33).
Hoe de onderwijzers les gaven, weten we niet. De wet van 1806 schreef het klassikale onderwijs
voor en het stedelijk reglement uit 1837 bepaalde nog eens nadrukkelijk, dat ,,de leerlingen in de
verschillende klassen van elkander afgezonderd moetenzitten, gezamentlijk en zoo veel moge
lijk op één bord onderwezen worden"Of dit in de praktijk een haalbare kaart was, is niet erg waar
schijnlijk. De schoolmeesters van de Nederduitse scholen werden slechts bijgestaan door een
hulponderwijzer, vaak de eigen zoon, die soms zelf nog een schooljongen was. Of zij in staat waren
ordelijk les te geven aan meer dan 150 kinderen in een lokaal, is twijfelachtig. Klachten over
gebrek aan discipline onder de schooljeugd vernamen we reeds in het verslag van de school
commissie over 1821Trad hier in de loop der tijd verbetering op? Als we het oordeel van de com
missie mogen geloven, dan was dit aan een van beide scholen zeker het geval. Ze bedoelde de
school waar de bijna zeventigjarige onderwijzer K. van Zoom tot 1828 werkzaam was. Na een
bezoek in 1824 stak de inspektie haar bewondering voor de onderwijzer en diens school niet onder
stoelen of banken: hoewel reeds hoog bejaard is Van Zoom met den meesten ijver werkzaam en
paart langdurige ondervinding aan een lofwaardig gedrag. De zindelijkheid en het ordentelijk
gedrag der leerlingen zoo wel als de reinheid van het schoolvertrek mag met roem vermeld worden
- alsmede de behoorlijke betrachting van de algemeene en bijzondere schoolorden en school
wetten"Dit mocht met recht een prestatie worden genoemd, temeer daar Van Zoom les gaf in
een lokaal waar een gedeelte der kinderen door plaatsgebrek gedwongen was ,,de schooltijd
staande door te brengen(34).
Ook onder J. van der Pijl, die van 1828 tot aan zijn dood in 1842 de baan van Van Zoom overnam,
functioneerde de school in de ogen van de plaatselijke inspektie naar behoren (35). De weinig
verheven persoonlijke levenswandel van deze onderwijzer werd ruimschoots gecompenseerd door
zijn grote onderwijskundige kwaliteiten. Zelfs toen hij in 1829 een gevangenisstraf moest uitzitten
wegens mishandeling van een kleine jongen werd hij door de inspektie in bescherming genomen.
Door ouders en kinderen werd hij op handen gedragen (36). Van der Pijl was zeker geen
gemakkelijk mens. Hij was in tegenstelling tot de inspektie zelf niet erg positief over zijn leer
lingen, die hij een gebrek aan interesse en begrip verweet. Dit gold met name voor de kinderen
uit de hoogste klas, die volgens de onderwijzer van de geleerde stof volstrekt nietsbegrepen.
,,Dit betreft"zo vervolgde Van der Pijl, vooral de taalkunde en rekenkunde. Met de overige
onderwerpen is het niet veel beter gelegen daar het lezen, de aardrijkskunde en vormleer met
geene de minste belangstelling of opmerkzaamheid worden aangehoord, of beoefend" (37). Ook
jegens zijn hulponderwijzers, die bij hem inwoonden, was hij hard en onverbiddelijk. In 1835
ondervond Romijn dit aan den lijve. Deze ondermeester leidde in de ogen van zijn baas een veel
te ongeregeld leven: hij ging te vaak naar feestjes en kwam dan veel te laat thuis. ,,Dat nacht
braken, bij schaarschheid aan kleeren, dit kon niet langer blijven"zo schreef hij in een brief aan
de schoolcommissie, waarin het ontslag van de ondermeester werd aangevraagd (38).
De collega's van de andere scholen konden Van der Pijl niet luchten of zien. Toen de onderwijzer
in 1842 stierf, werd opgemerkt, dat ze in hem ,,een kundig en werkzaam, echter vaak woelziek
en soms zeer onverdraagzaammens misten (39).
Of de onderwijzer van de andere stadschool, Van Klooster, ook zo intolerant was, is ons niet
bekend. Wat we wel weten, is dat de schoolcommissie over hem en zijn school allesbehalve
tevreden was. De moeilijkheden waren al begonnen nog voordat Van Klooster definitief was
benoemd. Toen reeds had de schoolopziener ,,nadeelige gerugten omtrent de zedelijkheid en de
64