DE KOGEL DOOR DE KERN
Gereduceerde nederzettingen
Wat is een gereduceerde nederzetting? Voor het antwoord op deze vraag kunnen we gebruik maken
van het schema in figuur 1, ontleend aan Uhlig en Lienau (3).
Lettend op de genese en de morfologie kan men onderscheid maken tussen primaire en secundaire
en eventueel tertiaire vormen van nederzettingen. Van een primaire vorm is sprake wanneer de
nederzetting niet of nauwelijks is veranderd. Zijn er sinds het ontstaan belangrijke veranderingen
opgetreden, dan kan men de nieuwe vorm aanduiden als een secundaire vorm. Verandering kan
betekenen: uitbreiding of inkrimping. In het laatste geval spreekt men wel van reductie. Reductie
betekent hier: verkleining, inkrimping. Is de nederzetting geheel verdwenen, wat ook een
mogelijkheid is, dan wordt in de literatuur veelal gesproken van een Wüstung. Van een tertiaire
vorm is sprake in het geval van een totale verandering, bijvoorbeeld ten gevolge van brand.
Figuur 1 laat de verschillende ontwikkelingsmogelijkheden zien. Voor ons zijn de reductie- en de
Wüstungsvorm van belang. Het blijkt dat de laatste vorm gewoonlijk uit de reductievorm voort
komt, maar ook wel onmiddellijk uit de primaire vorm, en soms zelfs uit de zogenaamde uit-
breidingsvorm. Reductie kan dus een stap betekenen op weg naar Wüstunghet is evenwel geen
noodzakelijke stap en evenmin een stadium in een onomkeerbaar proces.
Een gereduceerde nederzetting is dus een nederzetting van eertijds grotere omvang. Van der Aa
beschrijft dit type op een stereotiepe manierHet gehucht Buttinge of Bottinge, voormaals een
dorpHet gehucht of liever het vervallen dorp Hoogelandeen Het was toen een der fraaiste
dorpen van het geheele eiland Walcheren, doch is zoo zeer vervallen, dat het thans niet meer dan
eene buurt is. De laatste schets betreft West-Souburg.
Hiermee is nog niets gezegd over de krachten die tot reductie (en wustung) hebben geleid. Deze
krachten kunnen van verschillende aard zijn, zoals blijkt uit een samenvattend overzicht van de
vooral in het buitenland rijkelijk aanwezige literatuur over het verschijnsel Wüstung (5).
Zeeland blijkt een groot aantal Wüstungen te tellen. In het algemeen gaat het om dorpen die in
verschillende perioden, soms aanvankelijk gedeeltelijk en soms geheel, nu eens plotseling en dan
weer geleidelijk, verdronken zijn en waarvan thans zeer weinig of niets zichtbaar is overgebleven.
We kunnen hier denken aan de verdwenen dorpen in het Zuidland van Schouwen, aan Noord-
Beveland, aan West-Borsele, aan de polders van Oost-Zuid-Beveland, en aan het Land van Saaf-
tinge. Toch willen we ons verder niet bezighouden met de op deze wijze ontstane Wüstungen.
Onze aandacht gaat in het volgende uitsluitend uit naar de gereduceerde nederzettingen. Daarvoor
zijn tenminste twee argumenten aan te voeren. In de eerste plaats kan men bij een zodanige
beperking referen aan een nog (gedeeltelijk) bestaande concrete situatie. In de tweede plaats is
duidelijk sprake van een lacune in de kennis met betrekking tot de krachten die in Zeeland tot
reductie hebben geleid. Dit blijkt in de volgende paragraaf waarin we de huidige versie op het
verschijnsel van de gereduceerde nederzettingen kort weergeven.
De opvattingen van Janse en Dekker
Bijzonder gering is de aandacht in de literatuur voor de problematiek van de gereduceerde neder
zettingen in ons onderzoekgebied. In feite wijden alleen Janse en Dekker enkele meer algemeen
geldende opmerkingen aan het verschijnsel. Wij geven beide opvattingen kort weer.
Janse, in een publikatie over „Kerken en torens in Zeeland" van 1969, kent een belangrijke rol
87