DE KOGEL DOOR DE KERN ontwikkelingen zich niet beperken tot de periode van de Opstand, geven we vervolgens aan de hand van enkele voorbeelden een indruk van de latere ontwikkeling. Ten slotte werpen we in het kader van onze conclusie nog eens expliciet de vraag op of de kerk inderdaad een centrale plaats in de nederzetting heeft ingenomen. De periode tot 1572 Aanwijzingen voor stagnatie of achteruitgang van nederzettingen in de periode tot 1572 zijn betrek kelijk zeldzaam. Als er al tekenen in deze richting zijn, dan beperken ze zich als regel tot klachten van geestelijke zijde over de geringe toeloop naar bepaalde kerken. Een dergelijk bericht vernemen we bijvoorbeeld in 1486. In dat jaar staat de Utrechtse bisschop de bedienaar van het Maria-altaar in de parochiekerk van Poppendamme toe, voortaan eens per twee weken in plaats van eenmaal per week de mis te lezen - dit vanwege de geringe inkomsten die deze vicarie oplevert (11). Van een actievere opstelling getuigt een bericht over Popkensburg, het latere Sint-Laurens. Paus Bonifatius IX stelt in 1398 allen die de aan Sint Laurentius gewijde kerk op de feestdag der heilige en tijden het octaaf bezoeken, een aflaat in het verschiet (12). In 1425 wordt een verzoek om een soortgelijke regeling ingediend, en wel wegens het verval van de Kleverskerkse parochiekerk (13). Hetzelfde is het geval in 1431 bij Kapelle op Duiveland: ook hier wordt gevraagd om een aflaat voor de bezoekers en contribuanten van de door overstromingen geteisterde parochiekerk (14). Met korte tussenpozen bereikten ons soortgelijke berichten. De kerk van Claeskerke heet in 1436 door overstromingen bedreigd. Ook hier tracht men het bezoek te stimuleren om zodoende behoud te bewerkstelligen (15). Twee jaar later is sprake van verval van de parochiekerk van Westkerke op Tholen (16). Hetzelfde geldt in 1439 voor de kerk van het Walcherse Sint Janskerke (17). Het zijn niet uitsluitend de kleinere nederzettingen waarover dit soort berichten is overgeleverd. In 1501 krijgt de vicaris van het Sint Nicolaasaltaar in de kerk van West-Souburg bisschoppelijke toestemming de wekelijkse mis om te zetten in een maandelijkseook hier wegens de verminde rende inkomsten (18). Uit Van der Aa zou men kunnen concluderen dat deze kerk al vervallen is, voor ze in de jaren 1572-1574 geheel verwoest wordt (19). Naar de achtergronden van het gesignaleerde verval en de achteruitgang kunnen we slechts gissen. Alleen voor Kapelle en Claeskerke worden nadrukkelijk overstromingen als oorzaak genoemd. Nu behoeven overstromingen niet altijd en onmiddellijk funeste gevolgen te hebben voor het kerk gebouw en de parochianen. We kennen het geval van Stuivezand waar, na de inundatie van de Oude Polder in 1478, gedurende alle dertig jaar dat de polder drijvende is, de kerk droog en in gebruik blijft (20). Slechter is het waarschijnlijk gesteld met het Schouwse Simonskerke. In 1530 staat de kerk al enige tijd in de inlaag (21). In een zelfde positie geraakt in 1526 de kerk van Welzinge (22). In 1537 reizen enkele inwoners van Zoutelande samen met de rentmeester van Bewesten Schelde naar Brussel om bij de keizer steun te verzoeken in hun strijd, het dorp tegen de opdringende duinen te beschermen (23). Ook hier kan men verwachten dat, evenals bijvoorbeeld in het naburige Westkapelle, de kerk niet veel minder bedreigd wordt dan de rest van het dorp. Van totale verwoesting of afbraak van kerk horen we in deze periode zelden. In 1545 wordt beslo ten de parochiekerk in het Walcherse Nieuwerkerke als zodanig op te heffen, en haar functies te doen overgaan op de kapel van Arnemuiden. Nadien wordt de kerk gedeeltelijk afgebroken, en de laatste stenen worden in 1591 en 1594 aangewend voor de versterking van Arnemuiden (24). De kerk van Brigdamme wordt in 1562 in brand gestoken door een op wraak beluste inwoner van West-Souburg (25). Belangrijker dan dit voorval zelf is evenwel het feit dat het hier tot weder opbouw nimmer is gekomen. 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1987 | | pagina 93