DE KOGEL DOOR DE KERN
Herstel of afbraak
Tot nu toe hebben we ons beperkt tot meldingen van oorlogsschade waarin met zoveel woorden
sprake is van verbranding of verwoesting. Dit beeld kan aanzienlijk worden aangevuld door na te
gaan waar en wanneer, soms ettelijke jaren na de krijg, gerept wordt van herstel van deze schade,
en, wat ook voorkomt, van het achterwege laten van herstel, en van afbraak.
De belangrijkste bron hiervoor zijn, naast de Statennotulen, de rekeningen van de rentmeesters van
het extra-ordinair in Zeeland. Deze functionarissen waren belast met het beheer van de geconfis
queerde geestelijke goederen. Daartoe behoorde uitdrukkelijk de zorg voor de kerkgebouwen, als
mede de bezoldiging der predikanten. Overigens verschijnen dergelijke uitgaven voor wat Zuid-
Beveland betreft pas vanaf 1581 in deze administratie; tevoren waren het hier de kerkmeesters die
dergelijke uitgaven deden. Deze uitzondering betekent dat de in de vorige paragraaf aangehaalde
uitspraken van Janse voor wat betreft Zuid-Beveland op zijn minst met enige reserve beschouwd
moeten worden.
We zien de rentmeesters (aanvankelijk zes, later vier in getal) allereerst materiaal verkopen dat
op verschillende plaatsen is vrijgekomen door verwoesting. Daarbij is alle hautewerck ende
schaliën van den coor van de kercke van Rithem, hout ghecommen van de naelde van de torre van
Coudekercke, en hout van het koor van de vervallen kerk van Meliskerke (64). Zowel de kerk van
Ritthem als die van Meliskerke moet het sindsdien zonder koor stellen.
Er wordt niet alleen afgebroken. Ook de restauratie en wederopbouw worden door en met goed
keuring van de rentmeesters voorbereid en ter hand genomen. Dat gebeurt in 1574/1575 en later
met de verbrande ende geruyneerde kerk van Grijpskerke; met die van Domburg; Zoutelande,
Oost-Souburg, KoudekerkeWestkapelle, Meliskerke en Biggekerkemet die van Dreischor, Zon-
nemaire, NoordgouweBurghen met de kerken van Oud-Vossemeer en Sint Annaland (65). Aan
het besluit tot restauratie gaat meestal een bezoek door de rentmeester aan het getroffen kerk
gebouw vooraf. Zo beloven de Staten in 1579 aan Koudekerke dat de betrokken rentmeester bin
nenkort een inspectie oculaire ter plaatse zal instellen om de schade op te nemen en een begroting
te maken van de blijkbaar hoge kosten (66). Nog in 1585 vindt op Walcheren inspectie plaats van
kerken ten plattelande omme diezelve naerderhant behoorlijck te doen repareren (67).
Een en ander brengt blijkbaar veel overleg met zich mee tussen de rentmeesters en de Staten. In
1579 doet een van de eerstgenoemden het verzoek, aangezien de kerken van stad en eiland Tholen
zeer qualick in ordre zijn ende dat dezelve wel zouden gerepareert ende gewit dienen, oft desen
rentmeester tzelve zal mogen doen, sonder telcker reyse alhier in desen Raedt gehouden te zyne
te comen versoecken ordonnantie (68).
Naast overleg is uiteraard ook geld nodig. Omdat gecommitteerde raden dagelicx worden gemo-
lesteert ende aensocht, omme reparatie te laten doen aen de Kercken ten platten Lande, waarmee
veel, ook anderszins te besteden, geld is gemoeid, geven zij in 1599 de Staten in overweging voor
dit doel een heffing van twee Rijnsgulden op elke begrafenis in te stellen, uiteraard de Armen daer
affvry blijvende (69). Een andere manier om het voor wederopbouw benodigde geld te verkrijgen
is het heffen van een belasting, meestal op de ter plaatse verkochte bieren en wijnen. Renesse
bijvoorbeeld is één van de zeer vele plaatsen waar men een dergelijk octrooi verkrijgt (70). Elders
bekostigt men de kerkrestauratie met de opbrengst van verkochte kerkgoederendat zien we bij
voorbeeld in Eikerzee, Ouwerkerk en Serooskerke (W.) De inkomsten van de blijkbaar verwoeste
kerk van Westenschouwen mogen in 1581 ten goede komen aan de reparatie van de kerk van
Haamstededit op voorwaarde dat de kerkmeesters van Haamstede voortaan het onderhoud van
de overgebleven toren van Westenschouwen die als baken fungeert, voor hun rekening nemen.
Voor een soortgelijk doel worden ook roerende, mueble goeden, gecommen van de geruïneerde
kercken van enkele niet nader genoemde Zuidbevelandse dorpen, verkocht (71).
95