veroorzaakten eveneens overlast. In 1854 werd dan ook besloten „...groene gordijnen te doen maken aan de ramen der linkerzijde van de kerk, ten einde in eene noodzakelijke behoefte te voorzien." (49) Het orgel De reformatie bracht een afwijzende houding met zich mee ten aanzien van het gebruik van een orgel bij de godsdienstoefeningen. Die afwijzing was wel niet algemeen, maar van kerkelijke zijde vaak toch bijzonder sterk, vooral bij de predikanten. Zij zagen het liefst alle orgels uit de kerken verwijderd. De burgerlijke overheid daarentegen was vaak voorstander van behoud van de orgels, niet zozeer voor gebruik tijdens de kerkdiensten, maar vooral voor bespeling op andere tijdstippen. Omdat de kerkgebouwen mèt de orgels onder gezag van diezelfde overheid vielen, zijn ondanks kerkelijke tegenstand toch een aantal voor-reformatorische orgels in ons land behouden gebleven. Niettemin gelukte op een aantal andere plaatsen de opzet van de kerkeraden de orgels te ver wijderen. (50) In de loop der zeventiende eeuw kwam er allengs een kentering in de houding van kerkelijke zijde met betrekking tot orgelgebruik. De aanvankelijke afwijzing veranderde gaandeweg in een min of meer welwillende houding, waardoor tenslotte het gebruik van een orgel tijdens de diensten algemeen werd. Dat betekende nog niet dat er ook in alle kerken een orgel kwam. Ook vroeger was de aanschaf daarvan zeer duur, waardoor vele gemeenten niet tot aankoop in staat waren. Daarbij hoorde ook 's-Heerenhoek, waar men het tot in deze eeuw zonder orgel moest stellen. Nadat de gemeente bijna tien jaar vacant was geweest werd ds. M. ten Broek hier in 1901 predikant. Geconfronteerd met een kerk zonder orgel vormde hij al vrij spoedig een commissie die moest trachten door vrijwillige bijdragen de gemeente in het bezit van zo'n instrument te stellen. (51) Dat lukte erg snel, want al op woensdag 5 november 1902 (dankdag voor de oogst) werd het orgel door ds. Ten Broek plechtig ingewijd „met eene rede naar aanleiding van Psalm 150." (52) Het voor 900,— bij de firma C.C. Bender te Leiden gekochte instrument was geen „echt" orgel met pijpen, maar hoorde tot de groep die men gewoonlijk harmoniums noemt. Bij die instrumenten ontstaat het geluid door het met behulp van een luchtstroom in vrije trilling brengen van metalen strippen, de zogenaamde tongen of rieten. Hetzelfde principe vindt men toegepast in accordeon en mondharmonica. Ook in pijporgels vinden tongen toepassing, maar die zijn dan gemonteerd op een mondstuk onder in de orgelpijp waartegen de tong trilt. Resonantie van de luchtkolom in de pijp zorgt dan voor het geluid dat ons letterlijk als muziek in de oren klinkt. De harmoniums en aanverwante instrumenten zijn in twee hoofdgroepen te verdelen: de eerste waarbij de lucht aangezogen wordt en de klank dus voortgebracht wordt door zn/gwind. en de tweede waarbij lucht uitgeperst wordt en perswind voor het geluid zorgt. Het type met zuigwind werd vooral in Amerika geperfectioneerd, terwijl in Europa meer de nadruk werd gelegd op de ontwikkeling van het orgel met perswind. De eerste soort werd dan ook over het algemeen aan geduid als Amerikaans orgel, het tweede als harmonium. Een orgel met zuigwind (Amerikaans orgel) geeft een wat zachter geluid dan een met perswind (harmonium), maar de klank van de eerste lijkt meer op die van een pijporgel. Een harmonium daarentegen geeft over het algemeen een krachtiger geluid. (53) Volgens de voorstanders van het Amerikaans orgel was het geluid van de andere soort minder aangenaam van toon. Beide soorten instrumenten kregen in de tweede helft van de negentiende eeuw grote populariteit, zowel als huisinstrument als voor gebruik in kleinere kerken. Naast veel populaire wijsjes en kerkelijke muziek werd er ook - in Europa meer dan in Amerika - serieuze profane muziek voor gecomponeerd. Al in het begin van deze eeuw begon de belangstelling voor beide soorten instrumenten te tanen. 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 117