Klokluider Een functie die, voor zover bekend, ook steeds door de koster en schoolmeester werd uitgeoefend, is die van klokluider. Josias Wagenaar vermeldde in 1798 bij zijn inkomsten het merkwaardig hoge bedrag van 10-0-0 60,—) per jaar voor dit werk, evenveel als zijn salaris als schoolmeester: ,,Aan tractement voor 3 maal daags klok te luiden en 2 maal daags het horologie te winden." (36) Dit loon zal wel door de burgerlijke gemeente betaald zijn, hoewel in de parochierekeningen tot 1805 daarvan niets is te vinden. In de rekeningen van de kerkegoederen is deze uitgave evenmin verantwoord. Uit de jaarrekeningen vanaf 1814 van de burgerlijke gemeente blijkt dat de jaar wedde als klokluider toen maar 25,— bedroeg en ook dat de functie steeds door de schoolmeester werd vervuld. (37) Dit bleef zo tot 1 januari 1883, met ingang van welke datum de betrekking door het gemeentebestuur werd opgeheven. Tot dan toe werd van gemeentewege de klok elke dag 's morgens acht uur, 's middags twaalf uur en 's avonds zeven uur geluid en bovendien bij het begin der schooltijden. Dit laatste was volgens burgemeester en wethouders overbodig, „omdat de schooljeugd de slaande klok der R. Cath. kerk wel kan hooren." (38) Het luiden van de klok vóór het begin der kerkdiensten was uiteraard een „kerkelijke" zaak en derhalve een taak voor de koster. Zie daarvoor artikel 3 van zijn instructie (bijlage 8). Schoonmaker Het dagelijks schoonmaakwerk in de kerk hoorde tot de gewone taak van de koster. Vier keer per jaar echter, vóór de bediening van het Avondmaal, kreeg de kerk een goede schoonmaakbeurt. Hoewel ook dit door de koster, eventueel met behulp van anderen, werd gedaan, werd het afzonderlijk betaald. Tot 1771 werd jaarlijks een bedrag van 0-15-0 4,50) aan de koster vergoed wegens „verschot voor besemen, dweylen, oly en zand." Daarna ontving hij hetzelfde bedrag, maar nu gewoon voor het werk als zodanig, zonder verdere vergoeding voor schoonmaak middelen. (39) Tot na 1800 bleef deze regeling ongewijzigd; daarna is er weer verandering in gekomen. Uit het reglement van 1833 blijkt dat de vergoeding voor dit schoonmaakwerk toen 12,— per jaar was. Vermoedelijk is de aparte betaling later afgeschaft: in de rekening over 1863 komt de post nog voor, in die van 1885 niet meer (de rekeningen over de jaren 1864-1884 ontbreken). Grafdelver Vroeger was het op verschillende plaatsen gebruikelijk dat de koster en schoolmeester tevens graf delver was. In 's-Heerenhoek is dat niet het geval geweest, maar werd gedurende lange tijd de betrekking van grafdelver vervuld door de gerechtsbode. Beide aanstellingen geschiedden rechtstreeks en afzonderlijk door de ambachtsheren. De gerechtsbode Leendert Slaakweg werd bij zijn vertrek in 1773, als bode opgevolgd door Adriaan Onderdijk, (40) maar als grafdelver door Huijbregt van Daale, (41) waardoor een einde kwam aan combinatie van beide functies. Later kwam het werk meer in „kerkelijke" sfeer te liggen: na zijn dood in 1794 werd Jan Koetse als grafdelver opgevolgd door Hendrik Bries(e)man. (42) die in 1807 tevens aangesteld zou worden als stokman (zie hierna). De grafdelver ontving voor zijn werk geen vast tractement, maar werd per begraving rechtstreeks door de nabestaanden betaald. De hoogte van de verschillende bedragen in 1845 is in tabel 14 (blz. 136) vermeld. 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 131