Stokman De gedwongen invoering van de Evangelische gezangen op 1 januari 1807 ging met veel oppositie en tegenwerking gepaard. Dat is waarschijnlijk de reden geweest om al op 4 januari 1807 te besluiten tot het aanstellen van ,.een stokkeman ter behartiging van Godsdienstige order en stigting." (43) Aangesteld werd Hendrik Brieseman op een salaris van zes Zeeuwse rijksdaalders (f 15,60) per jaar, de helft te betalen door de kerkmeesters, de andere helft door de kerkeraad. Waarschijnlijk is het beoogde effect niet aanstonds of zelfs helemaal niet bereikt, want bij de classis kwam een ..allerongunstigst rapport" binnen ten aanzien van de invoering der gezangen. (44) Het salaris werd enige jaren later verlaagd tot vier Zeeuwse rijksdaalders (f 10.40) per jaar. Met die beloning was niet iedere stokman tevreden. In 1861 vroeg de toenmalige stokman L. Goede- gebure om verhoging van zijn tractement. Hierom, èn om zijn weinige geschiktheid de orde te handhaven, besloot men hem te ontslaan en een ander in zijn plaats te benoemen. (45) Om de kerk te ventileren werd in 1893 de stokman belast met het openzetten van de deuren een half uur vóór de aanvang van de middag-godsdienstoefening, en daarbij toezicht te houden ,,op de handelingen der jeugd." (46) Zijn salaris werd daarvoor verhoogd tot 15,— per jaar. Dat het juist de jeugd was waarop toezicht nodig was zal niet verwonderen. Zoals overal zullen ook hier de jongeren zich vóór en tijdens de diensten nogal eens verveeld hebben. Sporen daarvan zijn nóg aanwezig op de buitenkant van de zij-betimmering van het „zoldertje", waarop menigeen zijn naam heeft geschreven. Een galerij was overigens op vele plaatsen bij uitstek de plaats voor de jongens, waar dezen, al dan niet ongestoord, hun kattekwaad konden uithalen. Niet overal zal het daarbij zo'n beestenboel geweest zijn als in Hoorn, waar de bramzijgertjes hun streken uithaalden en waarvoor ze door de stokman met zijn hengel werden afgeranseld. (47) Toen in 1916 de toen malige stokman Jac. de Vrieze vertrok, werd besloten geen nieuwe meer aan te stellen maar dit werk op te dragen aan de koster. (48) Stovenzetter Het zetten van stoven voor kerkeraadsleden en kerkmeesters (later kerkvoogden) was aanvankelijk een taak van de koster, die daarvoor een toelage kreeg van 8,per jaar. van welk bedrag hij zelf de benodigde turf moest kopen. Zie hiervoor bijlage 8. Later moet dat veranderd zijn, waar schijnlijk in 1862. (49) In 1877 besloot de kerkvoogdij een bedrag van 8,op te nemen in de begroting „voor het zetten van stoven voor kerkeraad en kerkvoogden, zullende dit opgedragen worden aan iemand door den president-kerkvoogd te bepalen." (50) Ook na het plaatsen van een kachel in de kerk in 1907 bleef men stoven zetten, want de vergoeding ervoor werd in 1911 verhoogd tot 10,— per jaar. Het werd toen gegund aan de enige sollicitante, Geerte van Dalen. (51) Wanneer ermee gestopt is, is niet bekend. Organist Toen in 1902 een orgel gekocht werd moest er natuurlijk ook een organist komen. De school meester Nic. Pols, die na de ingebruikneming van het orgel op 5 november 1902 voorlopig als organist optrad, werd in december vast benoemd tegen een toelage van 50,— per jaar. (52) Tot aan zijn vertrek uit 's-Heerenhoek bij zijn pensionering in 1915 bleef hij deze functie vervullen. In 1904 werd een summiere instructie voor de organist vastgesteld; deze is als bijlage 9 opgenomen. 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 132