andere kerken die in dezelfde tijd zijn gebouwd. In zijn oorspronkelijke vorm is de kerk dan ook een typisch produkt van zijn tijd, waarbij hij met een oppervlakte van 150 m2 en een bouwsom van 3.368,57 wel tot de kleinste en goedkoopste hoort. Dit is mede een gevolg van het geringe bedrag dat de plaatselijke overheid, in casu de ambachtsheren, beschikbaar stelde. Het ontbrekende geld moest letterlijk in stad en land bijeen gebedeld worden. De kerk had oorspronkelijk in elke zijgevel drie vensters. Daarin waren glas-in-lood ramen aan gebracht. Het dak van de kerk zelf was met blauwe dakpannen gedekt, dat van de dakruiter met houten spanen. Het portaal bevond zich binnen. Het binnenwerk was zeer sober, met gewitte muren en een ziende kap, dus zonder plafond of gewelf. De vloer was met leistenen belegd. De preekstoel, zeer merkwaardig voorzien van het jaartal 1674, is qua vormgeving en uitvoering nauw verwant aan een groot aantal preekstoelen in de omgeving. Het recordtempo waarin de kerk werd gebouwd (drie maanden na de aanbesteding werd hij al in gebruik genomen) heeft waarschijnlijk een ongunstige invloed op de kwaliteit van het gebouw gehad: het slechte metselwerk van de steunberen zou daarvan een gevolg kunnen zijn. Voorts zou het krappe budget er de oorzaak van kunnen zijn dat ook uit ander constructief oogpunt wel wat aan te merken is. Aan de zijgevels is het aantal steunberen, twee per gevel, eigenlijk onvoldoende. Daarbij waren voor- en achtergevel in het geheel niet van steunberen voorzien, wat tot gevolg heeft gehad dat de voorgevel in 1832 moest worden afgebroken en de achtergevel in 1917 en 1923 alsnog van steunberen werd voorzien. Reeds vier jaar na de bouw van de kerk werd een uurwerk geïnstalleerd. Mogelijk om ruimte te winnen werd in 1735 het binnenportaal door een buitenportaal vervangen, dat in 1832 is afgebroken. In 1742 besloten de ambachtsheren voor zichzelf een herenbank te laten maken. Hoewel in 1752 achter de kerk een nieuwe school werd gebouwd ter vervanging van de oude consistorie, gebeurde er aan het kerkgebouw zelf gedurende vele tientallen jaren geen bijzonder onderhoudswerk. Op het eind van de achttiende eeuw raakte de kerk in verval. Ondanks de vervallen staat van het gebouw werden er in 1789, overigens waarschijnlijk op kosten van de ambachtsheren, een viertal nieuwe vensters bijgemaakt. Door de gedwongen verwijdering van de wapens in de glas-in-lood ramen in 1798 raakte de kerk één van zijn versierende elementen kwijt. In 1803 werd een belangrijke reparatie aan het dak en in 1812 aan de dakruiter uitgevoerd. Beide herstellingen waren niet voor lange tijd afdoende, want in 1827 viel er een gat in het dak en stond de dakruiter op instorten, waardoor men bij slecht weer geen kerkdiensten meer durfde houden. De achttiende eeuw was niet alleen uit bouwkundig oogpunt een tijd van verval voor de kerk, ook financieel ging het steeds slechter. Het kwade slot van de jaarrekeningen werd telkenjare hoger waardoor men tenslotte in een waar financieel moeras geraakte. In 1800 was de schuld opgelopen tot ruim vierduizend gulden. Door deze schuld zou men daarna nog bijna tachtig jaar gekweld worden. De gemeente was dan ook absoluut niet in staat grote investeringen tot instandhouding van haar kerkgebouw te doen. Toen in 1827 het dak met de dakruiter op instorten stond werd ondersteuning bij hogere instanties aangevraagd. De door de Algemene Synode en door het Rijk verleende subsidies waren ruim voldoende om de noodzakelijke herstellingen te doen. Door vereenvoudiging van het oorspronkelijke restauratieplan werd van het overschot ook nog een nieuwe consistorie gebouwd en een houten gewelf in de kerk gemaakt. Bij de verbouwing werd de gehele voorgevel vernieuwd en tot nokhoogte opgetrokken. De vormgeving ervan is duidelijk geïnspireerd door de voorgevel van de toenmalige katholieke kerk in het dorp. Het buitenportaal werd niet terug- gebouwd maar door een binnenportaal vervangen waarop men ter compensatie van de verloren gegane plaatsruimte in de kerk, zitbanken aanbracht. Alle vensters werden van houten ramen voor zien. 154

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 156