BIJLAGE 8
Reglement voor de koster en voorzanger, vastgesteld door de kerkeraad op 18 oktober 1833.
Aktenboek van de kerkeraad 1806-1847. (RAZ. AKRH. Voorl. nr. 3).
N.B. De tekst van dit reglement is een uitgebreide versie van het reglement dat op 22 februari 1833 door kerkvoogden werd
vastgesteld. (RAZ. AKVH. Voorl. nr. 2).
Reglementaire bepalingen van wegens het Kerkbestuur der Hervormde Gemeente van 's-Heerenhoek, betrekkelijk derzelver
koster en voorzanger.
Art. 1
Als een vast jaarlijksch tractement zal denzelven in zijne betrekking als koster eene som van zes en dertig guldens, en als voor
zanger eene som van twee en zeventig guldens, dus voor beide bedieningen tezamen eene som van één honderd en acht guldens
uit de kerkelijke kas worden toegelegd, waarvan hem iedere zes maanden den helft ten bedrage van vier en vijftig guldens
door den ontvanger van het kerkemiddel zal uitbetaald worden.
Art. 2
De koster zal de sleutels van de kerk en konsistorie onder zijn beheer hebben en zal gehouden zijn voor dezelve te zorgen
en behoorlijk op de sluiting en ontsluiting bij Godsdienstoefening of katechizatien van beide gebouwen te passen, alsmede de
kerk en consistorie behoorlijk zuiver en schoon te houden, en zal gedurende den zomer, ofwel zoolang het weder zulks toelaat,
dezelve eens a tweemaal in de week, door het openzetten der ramen, van versche lucht voorzien, tevens zorgende dat dezelve
des avonds behoorlijk gesloten en de ramen toegedaan zijn.
Art. 3
De koster is verpligt te zorgen dat. hetzij door hem of door iemand van zijnentwege, voor den aanvang van iedere Gods
dienstoefening of katechisatie behoorlijk en in goeden form de klok geluid worde.
Art. 4
De koster zal gehouden zijn de goederen welke tot het gebruik van het H. Avondmaal gebezigd worden, ten allen tijde goed
zuiver en schoon te houden en bij ieder Avondmaal te zorgen dat al 't gene wat daartoe noodig is, des morgens voor de Avond-
maalsbediening behoorlijk en in goeden staat op de tafel voor hetzelve aanwezig zij en, nadat de bediening beëindigd is, zorgen
dat de goederen wederom dadelijk weggeruimd en op zijne plaats bezorgd worden.
Art. 5
De koster zal gehouden zijn, niet alleen om bij elke vergadering van den kerkenraad en kerkbestuur tegenwoordig te zijn, en
alle daartoe noodige boeken van des predikants huis af te halen en naar de konsistorie heen en terug te brengen, maar ook
een contraboek van den doop, den kerkelijken trouw en der ledematen te houden, en mitsdien alle kinderen, welke alhier ten
doop worden aangegeven, alle huwelijken welke alhier kerkelijk worden ingezegend en alle aankomende en vertrekkende
ledematen in hetzelve in te schrijven. Ook zal hij zorgen dat het doopbekken bij de bediening des doops altijd zuiver en schoon
en met zuiver water voorzien, behoorlijk op zijne plaats in den tuin voorhanden is.
Art. 6
In geval er van wegens het kerkbestuur of den kerkenraad citatien of waarschouwingen tot het bijeen komen van leden van
hetzelve of van den kerkenraad, of tot het citeren van particulieren voor dezelve, of ook wanneer er wagens moeten aan
gevraagd worden om. hetzij met den predikant of voor de diaconie te rijden, zullen deze citatien op eerste aanzegging van
wegens het kerkbestuur of den kerkenraad, door den koster moeten verrigt worden. Echter zal ten zijnen aanzien, en vooral
in den winter, hier zooveel mogelijk moderatie gebruikt worden.
Art. 7
Bij aldien er gedurende den winter vergaderingen van kerkbestuur of den kerkenraad plaats hebben, zal de koster gehouden
zijn vuur voor dezelve in de konsistorie aan te leggen, alsmede bij elke katechisatie welke in den winter door den predikant
gehouden wordt, en na afloop van dezelve hetzelve wederom uit te dooven en weg te ruimen.
Art. 8
Gedurende de vijf wintermaanden november, december, januarij. februarij en maart zal de koster bij iedere Godsdienstoefening
en katechizatie den predikant, de ouderlingen en diakenen, alsmede den president kerkvoogd en deszelfs secretaris van behoor
lijk vuur in hunne stoven voorzien, waarvoor hij jaarlijk eene bijzondere som van acht guldens uit de kerkelijke kas genieten
zal, uit welke som hij echter gehouden zal zijn zich van de noodige turf te voorzien.
188