De landbouw is tot ver na 1900 de belangrijkste bron van werkgelegenheid geweest. Hoewel er natuurlijk ook in andere sectoren wel bedrijvigheid was. bleef deze toch steeds zeer beperkt. In 1829 bijvoorbeeld waren er 22 zogenaamde werkwinkels, die in totaal slechts aan 34 mensen, de patroons daaronder begrepen, werk boden. Al deze bedrijfjes, met uitzondering van de drie schoenmakerijen, werkten alleen voor de plaatselijke bevolking. (14) Daarnaast zijn er in "s-Heerenhoek steeds veel winkels en herbergen geweest. Van der Aa heeft daarop al gewezen. (15) Eén van de oorzaken was dat het kerkelijk territorium, zowel van de Nederlandse Hervormde gemeente als van de Rooms-Katholieke parochie, veel groter was dan het grondgebied van de burgerlijke gemeente, waardoor veel inwoners van naburige plaatsen op 's-Heerenhoek waren georiënteerd. Rond 1885 waren er 14 herbergen en tapperijen op een bevolking van nog geen duizend zielen. Dat dit wel eens tot wanordelijkheden aanleiding gaf. laat zich raden. In 1900 was de toestand zo geworden dat de gemeenteraad aan de minister van Justitie om extra politie- versterking vroeg om de orde te handhaven. (16) Ook thans is de horeca nog steeds een florerende bedrijfstak in het dorp. Toen na 1945 de werkgelegenheid in de landbouw snel afnam, ging een toenemend aantal mensen werken in nabijgelegen steden als Goes en Vlissingen. Na 1960 zijn enkele plaatselijke bedrijven tot ontwikkeling gekomen. Een groot deel van de beroepsbevolking vindt thans werkgelegenheid in het nabijgelegen industriegebied Vlissingen-Oost, dat sinds 1965 in opbouw is. Bestuur Het dorpsbestuur in de tijd van de Republiek lag in handen van de ambachtsheren. Een ambacht of ambachtsheerlijkheid was een bestuurs- en rechtsgebied. De bezitter ervan, de ambachtsheer, oefende derhalve in zijn gebied overheidsgezag uit. Hij was daarmee door de Grafelijkheid (de Staten van Zeeland) beleend. Het ambachtsheerlijk recht betekende dus plaatselijke regeermacht. Ook was de ambachtsheer belast met bepaalde vormen van rechtspraak. Het ambachtsheerlijk recht, dat los stond van het eigendomsrecht op de grond, was erfelijk en kon ook worden verkocht. In Zeeland waren de ambachten tot in het oneindige splitsbaar. Daardoor waren er meestal een (groot) aantal ambachtsheren. Collectief oefenden zij dan het overheidsgezag en de rechtsmacht uit. De omvang van de rechten van elke ambachtsheer afzonderlijk werd uitgedrukt in de oppervlakte ambacht die op zijn naam stond. Zijn aandeel in het totale ambacht werd ambachtsportie genoemd en hijzelf ambachtsportionaris. Het recht van een portionaris is te vergelijken met dat van een aandeelhouder in een vennootschap: hij is gerechtigd in een bepaald deel van het geheel. Hoewel dit niet wettelijk was geregeld, was het van overoude tijden in heel Zeeland gebruikelijk dat een ambachtsheer pas stemrecht had in de vergaderingen als zijn ambachtsportie meer dan 100 gemeten ca. 40 ha) bedroeg. (17) De ambachtsheren van 's-Heer Arendskerke hadden op 10 oktober 1395 van Graaf van Albrecht van Beieren de rechten gekregen op alle gronden en aanwassen die tussen Zuid-Beveland, Walcheren en Borssele zouden ontstaan. (18) Alle bedijkingen in westelijk Zuid-Beveland. met uitzondering van de Borsselepolder. geschiedden daarna dan ook op initiatief van genoemde ambachtsheren. Vooral in de zeventiende eeuw breidde hun gebied zich snel uit: duizenden hectaren werden door inpolderingen daaraan toegevoegd. Smallegange kon in zijn bekende kroniek in 1696 dan ook terecht spreken van ,,de machtige heer- lijkheit van 's-Heer Arentskercke.(19) Tot dit ambacht hoorden ook Heinkenszand en Ovezande. Men sprak steeds van ,,de drie gemeene ambachten". Toen in 1671 's-Heerenhoek een eigen en afzonderlijk dorpsbestuur kreeg. (20) werd het totaal wel ..de vier gemeene ambachten" genoemd. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 22