1. De kerk is gebouwd met drie vensters in elke zijgevel, namelijk de nummers 2, 3, 4, 7. 8 en 9 van alfbeelding 15. 2. In 1789 werden ,,glaaze vensters aan weerskanten van den Predikstoel" gemaakt, dus de nummers 5 en 6. 3. Rethaan Macaré vermeldde in 1798 in de kerk acht vensters. 4. Marinis Proos hield in 1827 rekening met het maken van acht nieuwe ramen in de zijgevels. 5. Reijgers nam in zijn begroting in 1830 tien nieuwe ramen voor de zijgevels op. 6. Na de in 1832 uitgevoerde restauratie heeft de kerk tien vensters met houten ramen in de zijgevels. De vraag of er vóór 1832 nu acht of tien vensters in de zijgevels waren, gaat er dus in feite om of de vensters 1 en 10 toen al dan niet aanwezig waren. In de archiefstukken zijn geen aanwijzingen gevonden wanneer die vensters gemaakt kunnen zijn. Vergelijken we nauwkeurig de vormgeving en uitvoering van de bogen boven deze vensters met die boven de vensters 5 en 6, dan blijkt daarin een dusdanige overeenkomst in afwijkende vormgeving te bestaan, dat het waarschijnlijk is dat deze vier vensters tegelijk zijn gemaakt, dus in 1789. De bogen boven de vier vensters hebben dezelfde vorm: de aanzetlijn van de boog ligt hoger dan die bij de oorspronkelijke vensters, terwijl de aansluiting van de binnenzijde van de boog met de rechtstand van de negge niet vloeiend verloopt, maar met een tamelijk scherpe knik. Afbeelding 38 toont dit voor venster 10 in de noord gevel. terwijl afbeelding 39 het verschil laat zien tussen het oorspronkelijke venster 2 (links) en het later gemaakte venster 1. Als nu inderdaad vóór 1832 reeds 10 vensters aanwezig waren, blijft het een raadsel waarom Proos maar rekende op het vernieuwen van acht ramen niet op tien. Ook onbeantwoord moet blijven de vraag waarom de uiteindelijk uitgevoerde restauratie een combinatie geworden is van onderdelen uit de plannen van Proos en Reijgers. Voor er echter sprake kon zijn van uitvoering van de plannen, moest eerst nog een bedrag van 1.400.— op tafel komen. Het provinciaal college van toezicht zond het plan van Reijgers op 13 augustus 1830 aan de minister met een uiteenzetting over de slechte financiële positie van de gemeente en een verzoek om ..eenen toereikenden onderstand uit 's Rijks kas om de aan de kerk en pastorie noodige werken, welke dagelijks dringerder worden, eerlang te kunnen doen uitvoeren." (49) Omdat bij het college „omtrend de toestand dier gebouwen de meest ongunstige berichten" ingekomen waren, drong men er op 7 maart 1831 bij de minister op aan de gevraagde ondersteuning spoedig te verlenen, daar, indien de bedoelde gemeente niet mogt kunnen worden geholpen, de openbare Godsdienst oefeningen spoedig zullen moeten worden gestaakt, hetgeen ook wegens de bijzondere gesteldheid der gemeente, welke gering en behoeftig, nevens eene aanzienlijke, vermogende en van eene fraaie kerk en pastorie voorziene Roomsch Catholyke gemeente bestaat, voor de eer en het belang der Protestansche kerk zeer te bejammeren zoude zijn." (50) Na nog enige brieven over en weer volgde op 12 september 1831 het Koninklijk Besluit (nr. 73), waarbij een Rijkssubsidie van 1.400,werd toegekend. (51) Vervolgens verzocht het provinciaal college van toezicht aan kerkvoogden om spoedige toezending van een raming van kosten en bestekken voor de werken, zodat ,.nog voor den aanstaanden winter het kerkgebouw in zoodanigen staat kan worden gebragt, dat hetzelve tegen alle onheilen waarmede het thans bedreigd wordt is beveiligd. (52) Op verzoek van de kerkvoogden maakte J.H. Reijgers een nieuw bestek met begroting. Helaas is dat nieuwe bestek niet meer aanwezig, zodat niet meer is na te gaan welke werken daarin waren beschreven. Van de nieuwe begroting is alleen de samen vatting bewaard gebleven. De raming zag er nu heel anders uit dan die van een jaar eerder. De werken aan de kerk, verdeeld in 15 artikelen en inclusief bijkomende kosten als honorarium en reiskosten, werden begroot op in totaal 2.549.80, en die aan schuur en pastorie op 331.575, totaal dus 2.881,375. (53) Voor het maken van „de binnen becentering van het kerk blafont" raamde hij daarenboven nog een bedrag van 427,Voor dit meerdere werk was dus geen geld 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 81