Inmiddels waren de op 28 maart aanbestede werken gereed gekomen. De opname ervan door kerk voogden en de inspecteur Reijgers vond plaats op 29 september 1832. (60) De werken van het tweede bestek, becentering en consistorie, waren in februari 1833 gereed. (61) Van de toen gebouwde consistorie is alleen bekend dat het een zeer klein en eenvoudig gebouwtje geweest moet zijn. Het houten gewelf van de kerk werd aangebracht tegen houten schenkelconstructies die op hun beurt bevestigd werden aan spanten en gordingen. Langs de muren werd op de trekbalken een betimmering van dikke planken aangebracht ter breedte van 63 cm. waarop het eigenlijke gewelf aansloot. Afbeelding 45 laat een aantal schenkels van de gewelfconstructie zien. De plechtige inwijding van het herstelde kerkgebouw vond plaats op zondag 23 juni 1833, van welke gelegenheid de predikant, ds. M.S. Kompenhans, een kort verslag in het aktenboek van de kerkeraad schreef. (62) Daaruit blijkt onder meer dat tijdens de restauratie de kerk in gebruik bleef voor de godsdienstoefeningen. In zijn toespraak dankte de predikant onder andere: „kerkvoogden met derzelver verdienstelijken President, die gedurende de werkzaamheden door zijne doelmatige bestellingen gezorgd had, dat wij ongehinderd den rustdag in ons Bedehuis konden vieren Bij de hiervoren beschreven restauratie en verbouwing zijn aan de dakruiter, anders dan een kleinigheid, geen werken uitgevoerd. In 1812 was daaraan door de kerk nog een groot bedrag besteed voor herstel. Reeds enkele jaren later echter kwam het onderhoud van „den toren" geheel voor rekening van de burgerlijke gemeente, wat uit de jaarrekeningen blijkt. (63) Al een tiental jaren na de restauratie van de kerk in 1832 was de toestand van de dakruiter zo slecht dat daaraan een belangrijke reparatie nodig was, waarvoor Gedeputeerde Staten in 1843 een aanbesteding verlangden. (64) Of die aanbesteding inderdaad toen heeft plaats gevonden is niet bekend. Mogelijk is het werk in 1844 „meegenomen" met de uitbreiding van de school, die later nog aan de orde komt. De laatste 150 jaar Financiële moeilijkheden Na de grote restauratie was het kerkgebouw beter dan ooit. Niet alleen was de technische toestand weer helemaal in orde, ook beschikte men nu over een afzonderlijke consistoriekamer. Door het houten gewelf was de kerk ook veel schoner: het neerdwarrelen van stof en vuil vanuit de kap hoorde tot het verleden, althans voor lange tijd. Het witten van het gewelf was blijkbaar buiten het bestek gehouden, want in de rekening over 1835 zijn de kosten daarvan verantwoord: „Aan denzelven Anthony Braam) wegens restitutie voor het witten van de koepel in 1833 26,00." (65) Al met al was de kerk in een „schoonen en voortreffelijken staat." (66) Het was nu zaak dat zo te houden zodat niet na verloop van tijd weer verval zou optreden. De synodale commissie vreesde daarvoor wellicht, want via het provinciaal college van toezicht wilde men graag weten wat kerkvoogden van plan waren om dit te voorkomen. Dezen antwoordden dat vanaf 1833 een bedrag van 50,— per jaar afgezonderd zou worden, „waardoor wij dus een fonds zouden daarstellen waaruit wij na verloop van een reeks van jaren in staat zouden zijn buiten gewone reparatiën te kunnen bestrijden (67) In aanvang ging dat goed. Ondanks de enorme schuldenlast die op de gemeente drukte (ruim 45% van de jaarlijkse inkomsten ging weg aan rentebetaling!) lukte het tot 1839 de eindjes aan elkaar te knopen. Bij het insturen van de rekening over 1840 deelden kerkvoogden het provinciaal college van toezicht mee dat als gevolg van afscheiding van lidmaten „als ook door onvermogen van velen onzer contribuerende" de inkomsten zozeer verminderden dat de achterstallige interesten niet meer ten volle konden worden betaald. (68) De financiële toestand zou nog veel slechter worden: in de jaren na 1840 was de terugval van inkomsten zelfs dramatisch. Schommelden deze vóór 1836 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 88