(het jaar van de Afscheiding) jaarlijks zo rond de 740,—, daarna zette een scherpe daling in. Van 1842 tot 1850 ontving men jaarlijks minder dan 400,—. Een factor die bij het teruglopen van de inkomsten, naast de Afscheiding, van groot belang is geweest, was de algemene verarming van de plattelandsbevolking in de jaren na 1830. (69) De jaren 1846 en 1847, toen de beruchte aardappelziekte zich voor het eerst en in alle hevigheid openbaarde, waren een dieptepunt. Na 1850 zette een licht en geleidelijk herstel in. Het is duidelijk dat in de hiervoor geschetste situatie een jaarlijkse rentelast van 280,— onmogelijk op te brengen was, vooral als men weet dat aan salarissen alleen al ruim 150,per jaar betaald moest worden. Kerkvoogden zagen zich genoodzaakt met ingang van 1844 de betaling van rente geheel te staken. Daardoor liepen de schulden natuurlijk nog veel hoger op: eind 1853 waren ze gestegen tot het enorme bedrag van 7.422.29. (70) De schuldeisers drongen aan op betaling, waaraan echter niet viel te denken. Door bemiddeling van het provinciaal college van toezicht kreeg men in 1854 een Rijkssubsidie van 2.300,— om een deel van de schulden af te lossen. (71) De resterende schulden konden pas in 1877, wederom na een bijdrage van het Rijk, worden afgelost. Het onderhoud van de kerk had natuurlijk onder de slechte financiële omstandigheden te lijden. Tijdens de moeilijke jaren werd daaraan dan ook zeer weinig geld besteed. Pas na 1855 kwam hierin geleidelijk aan enige verbetering. Op bijlage 4 zijn enkele reeksen financiële gegevens uit de periode 1830-1863 verwerkt die het vorenstaande illustreren. Gedurende lange tijd na de restau ratie van 1832 zijn aan het kerkgebouw dan ook geen bijzondere werken uitgevoerd. Waarschijnlijk was dat de eerste tijd ook niet nodig, maar na verloop van vele jaren ontstond ontevredenheid over het onderhoud. Bij gelegenheid van de schriftelijke kerkvisitatie in 1868 deelde de kerkeraad mee dat, hoewel de kerkvoogdij haar best deed de kerkelijke gebouwen goed te onderhouden, ,,dat getuigenis van de gemeente als zodanig niet gelden kon. die niet naar vermogen kerkvoogden in staat stellen tot het voorzien in de behoeften daarvan." (72) Aangenomen kan worden dat de achtergrond van deze klacht een minder goede staat van onderhoud van kerk en pastorie is geweest. De pastorie was inderdaad heel slecht, zij is wegens bouwvalligheid in 1871 gesloopt en door een nieuwe vervangen. Maar ook de kerk was niet helemaal in orde. Kerkvoogden schreven in 1867 dat het kerkgebouw zich, ,,mits het jaarlijks goed onderhouden worde, in betrekkelijk goeden staat bevindt (73) Dakruiter, uurwerk en luidklok Niet alleen aan de kerkelijke eigendommen mankeerde wel eens iets, ook de dakruiter met het uurwerk en de luidklok, eigendom van de burgerlijke gemeente, waren niet steeds in een optimale staat van onderhoud. Zo hield met name het uurwerk de gemoederen nogal eens bezig. Op 31 januari 1859 schreven een 21-tal voornamelijk Hervormde inwoners, onder aanvoering van de predikant ds. W. van Elden, een brief aan het gemeentebestuur met het dringende verzoek het uurwerk, dat al jaren niet goed meer werkte, nu eens te herstellen. Men kende wel de bezwaren die daartegen gewoonlijk werden ingebracht, namelijk dat de gewichten niet loodrecht onder het uurwerk hingen en goed herstel derhalve niet mogelijk zou zijn, maar volgens hen kon zo'n uurwerk wel degelijk goed werken. Als alternatief werd voorgesteld de hele dakruiter met het uurwerk maar naar de voorzijde van de kerk te verplaatsen. (74) Het gemeentebestuur liet voor dit laatste plan een begroting maken door de plaatselijke timmerman Frans Chamuleau. één van de ondertekenaars van het verzoek. Hij was bereid het werk uit te voeren voor 442,(75) Nu kwam echter een ..katholieke" tegenzet: 31 personen, waaronder A.A. Tomas. pastoor van 's-Heerenhoek en landdeken van Zeeland, .allen inwoners, en naar hunnen staat reeds zwaar belastten van de gemeente 's-Heerenhoek", hadden het plan vernomen „tot het bekomen van 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1988 | | pagina 89