TUSSEN STAD, STATEN EN STADHOUDER
Hierdoor werd de familiekliek van de Van Baerlands, die zich tot dan toe vrijwel had beperkt tot
Goes en omgeving, aanzienlijk versterkt op gewestelijk niveau. Al was er soms onenigheid tussen
de familieleden, in belangrijke zaken zullen ze elkaar zeker wel gesteund hebben.
Omstreeks 1650 werd hun machtspositie echter snel zwakker. Rond deze tijd kwam het gebruik
op bij regenten om onderling de begeving van stadsambten te verdelen op basis van zogenaamde
tourbeurtkalenders of contracten van correspondentie (74). In feite betekende dit een onderbouwing
van vaak al bestaande - facties bij contract, een praktijk die, hoewel algemeen toegepast en
een publiek geheim, bepaald niet positief werd beoordeeld door brede lagen van de bevolking. In
1650 verbood het stadsbestuur dan ook, op straffe van een driejarige uitsluiting van alle ambten,
elke factievorming, met de bedoeling de stad vrij te houden van ,,het aenrechten van kuiperijen
ofte complotterijen, zoals het sedert lang (is) geweest" (75).
Op dat moment zal het stadsbestuur wel een voorgevoel gehad hebben van de dingen die zouden
gaan gebeuren. Het was namelijk de bij zijn collega-magistraten bepaald niet goed liggende burge
meester Bartholomeus Danckaerts zelf, die druk bezig was met het vormen van een eigen factie,
door ,,te doen beloften ende aenbiedinghen van ampten ende bedieninghen. (76). Hij zocht onder
meer steun bij de invloedrijke gewestelijke regentenkring rond de voormalige burgemeester van
Middelburg, Hendrik Thibaut, en met deze steun lukte het Danckaerts in 1655 het baljuwschap
voor zichzelf op te eisen. Door deze praktijken was de aversie tegen hem inmiddels echter zo groot
geworden, dat hij in 1657, na een hoop tumult, tot aftreden werd gedwongen.
Het contract waarop de factie-Danckaerts was gebaseerd, is helaas niet bewaard gebleven. Dat is
echter wel het geval bij een contract uit 1670, het zogenaamde ,,Eeuwigh Edict" (77). Het was
bij gelegenheid van de tussentijdse benoeming van mr. David van der Nisse tot burgemeester
ondertekend door de baljuw Van Campen, de burgemeesters Van der Nisse en Van Watervliet, de
oud-burgemeester Boone en de presiderend schepen Nollens, kortom de hele top van de magistraat.
Zij beheersten gezamelijk alle ambten en de eenheid van de magistraat werd er zeker door
bevorderd.
Van Campen, in 1658 als baljuw aangetreden, behoorde, net als zijn provisionele voorganger
burgemeester Cornelis van Watervliet, tot de top van de Goese regentenklasse. Zijn partijleider
schap in het Eeuwigh Edict zal daarom als vanzelfsprekend door de meerderheid van de deel
nemende regenten zijn aanvaard. Het versterkte zijn positie zeer, en toen het bij de verheffing van
Willem III in 1672 op veel plaatsen tot ongeregeldheden en wetsverzettingen kwam, had de baljuw
in Goes weinig moeite om de rust te handhaven (78).
Uit de rangorde van ondertekenaars blijkt dat de baljuw de leider was van deze correspondentie.
Voor zijn aanzien op dat moment is dat veelbetekenend. Ook zijn opvolger Cornelis Eversdijk had,
als hoofd van een correspondentie, grote invloed.
Cornelis Eversdijk behoorde tot de minder gegoede tak van een familie die in Goes, en in Zeeland,
zeer veel invloed had in het bestuur. Tot het omvangrijke geslacht behoorden vogels van zeer
uiteenlopende pluimage: er waren katholieke en hervormde, oranjegezinde en staatsgezinde
takken, die allemaal wel hun vertegenwoordigers in de regering hadden (79). Soms stonden deze
lijnrecht tegenover elkaar, en dat maakt het beeld niet altijd even duidelijk. De drie Eversdijks die
in de periode 1682-1786 het Goese baljuwschap hebben bekleed, Cornelis (1682-1704), Hubertus
(1734-1751) en Nicolaas (1751-1786), behoorden echter allen tot dezelfde familietak, zodat
opnieuw van een waar familiemonopolie kan worden gesproken (80).
19