TUSSEN STAD. STATEN EN STADHOUDER Nadien was het met de politieke rol van de baljuw gedaan, en daardoor ook met zijn macht achter de coulissen van het bestuurstoneel. Toen in 1716 een nieuwe afspraak werd gemaakt over de ambtsverdeling, werd baljuw Vogel daar niet meer bij betrokken (82). Ook komt hij niet voor in het in juli 1722 gesloten .akkoord van vriendschap, correspondentie en maintenue" (83). Dit akkoord, gesloten na de uitbreiding van de magistraat met een raad van 21 man, omvatte in het begin twaalf leden. In volgende jaren werd het door coöptatie steeds aangevuld met nieuwe onder tekenaars. Het heeft bestaan tot 1741, en mogelijk zelfs tot 1751 (84). In dat jaar verbood de vergadering van Staten van Zeeland, in persoonlijke aanwezigheid van Stadhouder Willem IV, alle contracten van correspondentie. Ook het zogenaamde Instrumentum Pacis, het contract dat sinds 1708 de begeving van provinciale ambten had bepaald, werd bij deze gebeurtenis, op instignatie van de Stadhouder, verboden (85). Daarmee hield ook het Goese contract op te bestaan. Dat betekende echter niet dat nu ook de familieregering verdween. Dezelfde families beheersten tot 1795. en eigenlijk zelfs tot ver in de 19e eeuw, het Goese bestuur, net zoals dat overal elders het geval was (86). Zo bleef het Goese baljuwsambt tussen 1734 en 1786 nog voorbehouden aan de familie Eversdijk, maar dat ambt stelde toen niet veel meer voor. Alleen toen in 1786 en 1787 de partijstrijd in Goes weer oplaaide en het tot ernstige rellen kwam tussen Oranje-gezinden en patriotten, was de baljuw gedurende korte tijd weer erg belangrijk. Hij immers vertegenwoordigde de justitie, en hij kon wapens in het veld brengen, waardoor de baljuw voor beide partijen zou kunnen fungeren als het machtsinstrument bij uitstek. Het was dus zeer belangrijk tot welke kant de baljuw behoorde. Baljuw Nicolaas Eversdijk was duidelijk patriots gezind. Misschien voelde hij toch wroeging, want in juli 1786 trad hij onder het mom van ziekte af, toen hij door de raad werd gelast crimineel te procederen tegen de patriot Jan Cuduy. Na een korte periode waarin de prinsgezinde burgmeester Van Dorth het ambt had waargenomen, werd begin januari 1787 de al even prinsgezinde mr. Johannes Pols benoemd (87). Zijn ambts termijn begon met veel tumult. Tijdens het zogenaamde „gruwzaam oproer" van 30 januari 1787 speelde hij een erg dubieuze rol door van harte mee te helpen bij de molestatie van patriotse Goese- naren en de plundering van hun huizen. Toen hij hiervoor later ter verantwoording geroepen werd door de Staten van Zeeland, konden deze hem weinig meer maken, omdat hij intussen een plaats had ingenomen in de Hoge Raad (88). Deze plaats had hem weliswaar de lieve som van vijftien duizend gulden gekost, maar het leek het waard, omdat het een goede promotie was, en omdat hij, als geboren Middelburger in een van oorsprong Rotterdamse familie, toch erg weinig binding had met Goes en de Goesenaren (89). Pols werd als baljuw opgevolgd door Boudewijn Verselewel van der Bilt, telg uit een aanzienlijk en rijk geslacht dat zich pas in de 17e eeuw in Goes had gevestigd, en dat zich toen alleen nog maar Van der Bilt noemde (90). De eerste uit deze familie die in Goes bestuursfuncties had bekleed was Boudewijns' grootvader Zijwert geweest, maar diens zoon Willem had het al geschopt tot vele malen schepen, raad en burgemeester tussen 1748 en 1786. Toen deze in 1786 overleed, nam Boudewijn, op aandrang van de patriotsgezinde burgerij en met instemming van de oranjegezinde magistraat, zijn raadszetel over. Boudewijns broer Zijwert Diederik zat toen al vijftien jaar in de raad. Net voor het einde van de Republiek had de familie Van der Bilt zich van een sterke machtspositie in de stedelijke politiek verzekerd. Die positie zou zij in Goes en in de omliggende dorpen weten te handhaven tot ver in de 19e en zelfs tot in de 20e eeuw. 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1989 | | pagina 23