TUSSEN STAD, STATEN EN STADHOUDER
Dat lukte ook de familie tot welke de laatste baljuw behoorde die Goes heeft gehad tijdens de
Republiek: Cornelis van Citters, heer van Bruelis (91). Zijn familie, hoewel niet van adel, was
al sinds de 16e eeuw één van de belangrijkste in Zeeland, en had met name in Middelburg en
omgeving veel bezittingen en grote macht. In de 17e en 18e eeuw hadden de voorvaderen van
baljuw Cornelis belangrijke posten ingenomen op gewestelijk, of zelfs op generaliteitsniveau.
Overgrootvader Aernout had eind 17e eeuw verschillende ambassadeursmissies vervuld, en oom
Willem was raadpensionaris van Zeeland en vertegenwoordiger van de Eerste Edele geweest. Ook
Cornelis' broer Willem Aernout bekleedde die belangrijke functie, totdat de Fransen in 1795 een
einde maakten aan de Republiek.
Bij die machtswisseling verloren zowel de Van Citters als de Van der Bilts de meeste van hun
ambten. Maar niet voor lang. Zoals zo vaak bij machtige families het geval is, wisten zij al vrij
snel hun vooraanstaande posities te heroveren door zich aan te passen aan de nieuwe politieke situ
atie. Nadat de Fransen in 1813 verdreven waren, herhaalde zich dat. De omwentelingen van 1795
en 1813 waren wat dat betreft geen echte breuken met het verleden. De continuïteit op bestuurlijk
en rechtelijk gebied bleef gehandhaafd. Typerend hiervoor is dat een jonge telg uit de familie Van
Citters, Willem, tussen 1808 en 1810 het toen nog steeds bestaande Goese baljuwsambt bekleedde,
net voordat het ambt werd omgevormd tot eerst procureur, in 1814 tot officier van justitie van de
Goese rechtbank.
Als we de Goese factiestrijd in de 17e en 18e eeuw overzien, kunnen we concluderen dat de afname
van de informele macht van de baljuw in facties en correspondenties, ongeveer gelijk op ging met
de afname van zijn formele macht in het stadsbestuur. Ook in facties had de baljuw, na het begin
van de 18e eeuw, weinig meer te vertellen. Met uitzondering misschien van 1786-1787 toen de
in de gehele Republiek uitgebroken strijd tussen Oranjegezinden en patriotten, ook in Goes tot
onlusten leidde, die aan het ambt van baljuw gedurende korte tijd een nieuw belang gaven.
4.3. Crises rond de baljuw: 1611, 1657 en 1692
Zoals in de vorige paragraaf al even werd gememoreerd, is de Goese bestuurswereld enkele malen
opgeschrikt door crises waarvan de baljuw het middelpunt was. Soms werd zo'n rel veroorzaakt
door het eigenzinnige karakter van de baljuw of van één van zijn mederegeerders. Meestal kon de
crisis dan worden bezworen door tussenkomst van de Staten van Zeeland, al kostte dat een enkele
keer veel moeite. Zo slaagden de Staten er in 1720 pas na een paar jaar in om de Goese heren te
verzoenen met baljuw Adriaen Vogel, die zij allenkens hadden sien opzwellen tot soodanigen
hoogmoed ende verwaendheyd" dat hij voor hen niet meer aanvaardbaar was (92).
Veel ernstiger waren echter de crises die een meer structurele oorzaak hadden, namelijk wanneer
de baljuw probeerde teveel zijn stem te laten gelden in politieke zaken. Het krampachtig vast
houden van de baljuw aan een steeds meer verzwakkende machtspositie leidde in de 17e eeuw tot
drie van dergelijke crises, waarvan de eerste werd uitgevochten tot voor de Hoge Raad en daar
een precedent schiep voor de exacte afbakening van de bevoegdheden van het Hof van Holland
en Zeeland en de Hoge Raad.
Ongetwijfeld had baljuw Jacob de Witte zich in 1609 bemoeid met de wetsvernieuwing die in dat
jaar nogal een tere aangelegenheid was omdat het aantal gereformeerden in de nog overwegend
katholieke magistraat van Goes uitgebreid moest worden (93). De exacte toedracht van de zaak
23