TUSSEN STAD. STATEN EN STADHOUDER
Als we de financiële potentie van de personen en families die in Goes de dienst uitmaakten
bekijken, dan blijkt daaruit dat de Goese baljuwen in de 17e eeuw qua vermogens bepaald niet uit
de toon vielen bij de andere stedelijke magistraten. Eens te meer blijkt hieruit hoe dicht de baljuwen
in deze tijd al bij het stedelijk patriciaat stonden. De baljuwen behoorden niet meer, zoals in de
16e eeuw, tot de allerrijksten van Goes en Zuid-Beveland, maar ze hadden toch nog wel een
behoorlijke financiële machtspositie, althans voor Goese begrippen.
In een veel rijkere stad als Middelburg zouden de vermogens van de baljuwen in het niet zijn
gevallen bij die van de rijkste families. Zo werd de met afstand rijkste familie in Middelburg, de
familie Huyssen, in 1672 aangeslagen voor maar liefst f. 1.666.200,en de families Veth en Van
Reygersberge elk voor ruim f. 700.000,— (114).
Maar zoals de rijkdom van sommige door de handel rijk geworden families in de Zeeuwse hoofd
stad, die meestal ook de burgemeesters leverden, weer schril afsteekt bij die van sommige Amster
damse kooplieden hier had burgemeester De Georgio bij zijn overlijden in 1725 bijvoorbeeld
een vermogen van f. 3.300.000,zo kan men ook de Goese vermogens niet vergelijken met de
Middelburgse (115).
Beter is het de Goese situatie te vergelijken met die van een in grootte en economische omstandig
heden met Goes vergelijkbare plaats als de Friese stad Sneek (117). Daar woonden in 1689 4370
personen in Goes ongeveer 3500 van wie 6% een vermogen had van meer dan f. 10.000,
22% tussen f. 2.000,en f. 10.000,— en de overige 72% minder dan f. 2.000,In deze
vermogensverdeling zijn de Goese baljuwen en überhaupt het hele Goese regentenpatriciaat vrij
goed in te passen.
Zoals in die tijd gebruikelijk was het vermogen meestal belegd in grond en huizen. Van Johan van
Baerland is bijvoorbeeld bekend dat hij in 1634 van zijn bezit van liefst 1036 gemeten grond in
Baerland en Bakendorp twee derde gedeelte verkocht aan zijn rijke achterneef Jacob van Baerland
(118).
Opvallend is verder de plotselinge toename van het vermogen van Cornelis van Watervliet tussen
1654 en 1665. Deze was mogelijk te danken aan één of andere erfenis. Hij bezat al grote gebieden
in verschillende delen van Zuid-Beveland, met name in Ellewoutsdijk, en hij zal de genereuze
toezegging van de Goese magistraat uit 1659 dat ze zijn als baljuw gemaakte schulden overnam,
dan ook niet echt nodig gehad hebben (119).
Over de vermogens van de baljuwen in de 18e eeuw zijn op dit moment slechts enkele verspreide
gegevens bekend. Toch is het duidelijk dat ondanks het geringe aanzien van het ambt ook in die
periode de baljuwen bepaald geen armen waren. Niet alleen hebben ze nooit geklaagd over de nog
steeds hoge recognities, maar ook had baljuw Vogel (1705-1734) toch voldoende financiële
middelen om de nog slechts in naam bestaande Zuid-Bevelandse heerlijkheid Steenvliet, en dan
vooral de bijbehorende titel te kunnen kopen, en had de laatste (provisioneel) baljuw Cornelis van
Citters (1794-1796) het eertijds aanzienlijke huis Bruelis in het nabijgelegen Kapelle in eigendom.
Conclusie
Toen de schrijver van de „Korte informatie van de forme der regeeringe der stad Goes"
omstreeks 1772 het Goese baljuwsambt een vanouds zeer aanzienlijke functie noemde (120), had
hij slechts ten dele gelijk. In de 15e eeuw was het ambt inderdaad zeer aanzienlijk geweest en
bekleed door voorname adellijke personen. De economische achteruitgang van de stad in de 16e
31