C. DEKKER
Wemeldinge en Kattendijke geheel Noord-Beveland met de stad Kortgene en negen parochies,
Borsele bewesten de Vijfzode met zes parochies en oostelijk Zuid-Beveland met achttien parochies,
terwijl daar de derde stad van Zeeland, Reimerswale, aan haar doodsstrijd begon. Hier past geen
verwijzing meer naar klimatologische factoren, hier liggen de oorzaken dieper en zijn zij van meer
particuliere aard.
In de eeuwen voorafgaand aan de vloed van 1530, als het landverlies gering is en de incidentele
stormvloeden slechts beperkte inundaties aanrichten, moet de landsheerlijke dijkorganisatie,
ingesteld omstreeks 1300. over het algemeen bevredigend hebben gefunctioneerd. De resultaten
zijn er naar. Wel kost het grote moeite om de situatie te houden zoals zij is en van tijd tot tijd staat
het land „in groter vrese", waarbij soms de organisatie moet worden aangepast, maar het lukt.
Tegen de verwachting in, is men nu geneigd te zeggen, want bij een nadere bestudering van het
reilen en zeilen van de dijkbesturen komt men naarmate men de fatale datum 1530 nadert, zoveel
kwesties, onregelmatigheden en misstanden tegen, dat het verwonderlijk is, dat de dijkzorg
daarvan geen groter nadeel heeft ondervonden, dan in werkelijkheid het geval schijnt te zijn
geweest. Het absolute debacle van 1530 toonde echter aan dat men op een vulkaan had geleefd.
Aan de vooravond van de vloed zijn er duidelijke gradaties in de kwaliteit van de dijkzorg,
gradaties naar streek, die worden weerspiegeld in de gevolgen van de ramp. Op Walcheren was
de situatie zo gegroeid dat de vertegenwoordiging van de geërfden er de lakens uitdeelde en deze
vertegenwoordiging was inmiddels verengd tot de magistraat van Middelburg en de familie Van
Bourgondië, te weten Adolf van Bourgondië, heer van Veere, Maximiliaan van Bourgondië, abt
van OLV te Middelburg, Filips van Bourgondië, heer van Souburg en Karei van Bourgondië, heer
van Brigdamme. Hoewel zij een tegenwicht voor de dijkgraven moesten vormen, was Adolf van
Bourgondië zelf dijkgraaf van de Oostwatering en abt Maximiliaan van de watering van de Vijf
Ambachten. Een ongewenste situatie, zeker, maar door een zo grote machtsconcentratie bij zo
weinigen, die bovendien zulke grote belangen hadden op het eiland, werkte zij niet al te nadelig
op de dijkzorg. Maar juist in de jaren voorafgaande aan de vloed van 1530 ontstaat er een diep
gaande strijd in de boezem van de geërfdenvertegenwoordiging over het leggen van inlaagdijken
bij Welzinge en andere buitengewone onderhoudswerken, met als voornaamste geschilpunten de
raming van kosten en de besteding der gelden. De stad Middelburg staat tegenover de Bourgondiërs
en een bemiddelingspoging vanwege de centrale regering te Brussel loopt in 1527 wel uit op een
overeenkomst, maar de uitvoering daarvan brengt andere moeilijkheden mee. In 1528 worden
nieuwe regeringscommissarissen benoemd, maar in 1530 is de zaak nog steeds hangende, met als
resultaat dat de buitengewone werken, die al in 1526 als zeer urgent werden omschreven, niet zijn
uitgevoerd.
Noord-Beveland, dat oorspronkelijk één dijkgraafschap had gekend, maar dat reeds in de
veertiende eeuw gesplitst was in drie delen: het Westenderdedeel, het Middenderdedeel en het
Oostenderdedeel, ondervond in de vijftiende eeuw volop de nadelen van deze maatregel. De parti
cularistische belangen prevaleerden en door het ontbreken van binnendijken was steeds het gehele
land afhankelijk van de zwakste dijk, in wat voor derdedeel hij ook gelegen was. Nu eens lag het
Westenderdedeel dwars en weigerde aan een gemeenschappelijke contributie mee te betalen, dan
weer was dit het geval met het Oostenderdedeel. In 1482 greep de rentmeester van Bewesten
Schelde in en legde in samenwerking met de vertegenwoordigers van de geërfden het gehele eiland
een overigens zeer lage heffing op voor buitengewone dijkwerken onder toezicht van vier
kwartiermeesters. Maar dit blijkt weer ten nadele van de gewone dijkwerken uit te vallen. De dijk
graven laten het afweten en in het Westenderdedeel wil zelfs niemand meer dit ambt bekleden,
44