DE STRIJD TEGEN HET WATER IN ZEELAND BEWESTEN SCHELDE TUSSEN 1530 EN 1532
penningen tot het hoge bedrag van 50 goudguldens, die bij voorkeur tijdens het lof in de parochie
kerk werden toegestopt, en doofpotten vormden het gewone instrumentarium, maar ook het
binnendringen in huizen, waar de man afwezig was „om zijne affairen te doene", om onder het
motto: „wij zijn de heren", de vrouw des huizes
„zeere oneerbaerlicken ende ontamelijcken te tastene ende mitten handen te grijpene an hueren
live ende lichame, ter plaetsen ende steden daer men niet en betaemt eenige vrouwen in huwelicken
state zijnde oft anders te tastene oft te gripene oft ten ware tenminsten wel hueren wille, danck ende
consente" (3).
Adriaan van Reimerswale, die als dijkgraaf grote schulden had aan de watering en daarvoor werd
gedaagd voor de Grote Raad van Mechelen, koesterde een grote haat tegen zijn gezworenen en
tegen de geërfden in het algemeen. Hij had de gewoonte om, begeleid door gewapende knechten,
door de stad te paraderen met broodmessen aan zijn gordel, terwijl achter hem aan een groot
slagzwaard werd gedragen, zodat
,,up die tijdt niemende van den ghelande ende geërfde van der Oistwateringhe hem up strate en
dorften vinden van vreesen moghen gesleghen te zijne" (4).
En het bleef niet bij woorden. Nadat Cornelis van Reimerswale, bastaardbroer van heer Adriaan,
in de volle gelagkamer van Den Olifant te Reimerswale ten aanzien van de gezworen Pieter
Govertsz. gedreigd had ,,dat hij hem cappen zoude als vleesch ter banck in duysent sticken" (5),
werd inderdaad diens knecht zwaar mishandeld en stervende aangetroffen. Dat een dergelijke situ
atie niet bevorderlijk is voor een goed dijkbeheer, behoeft geen betoog. De corrupte praktijken
slaan over op de geërfden. Bekend is het geval van Cornelis Jacobsz., schout van Assemansbroek,
waar de zwakste dijk van de watering lag, die stro in de dijk stopte en dat afdekte met aarde. Een
zwaar vergrijp in een gebied dat geheel van de deugdelijkheid van de dijk afhankelijk is en dan
bovendien begaan door een schout. Hij werd dan ook gevangen genomen, maar hoewel hij
bekende, onmiddellijk door de corrupte burgemeester Jacob Speck van Reimerswale weer in vrij
heid gesteld. Deze was „zeere furieuselicken" (6), echter niet vanwege het delict, maar om de
gevangenname. Ook al eindigde de ambtsuitoefening van Adriaan van Reimerswale in 1519,
verbetering trad er nauwelijks in. Met Jan van Silly, een Henegouws edelman, die in de kringen
van de Brusselse regering vertoefde, is dat ook nauwelijks denkbaar.
Op zaterdag 5 november 1530 wordt de rekening gepresenteerd. Alle wateringen van Walcheren,
de polders tussen Veere en Oostkapelle en de steden Veere en Vlissingen lopen onder, alle derde
delen van NoordBeveland, het eilandje Wolphaartsdijk, de watering van Bewesten- en die van
Beoosten Yerseke, de watering Tussen Honte en Hinkele in het zuidoosten van Zuid-Beveland en
alle parochies op het voormalige eiland Borsele, dat in de vijftiende eeuw aan Zuid-Beveland was
vastgedijkt. Praktisch geheel Bewesten Schelde was dus geïnundeerd en in Beoosten Schelde, dat
wij buiten beschouwing laten, was het niet veel beter gesteld. Wij kunnen ons beter afvragen: wat
bleef er droog Op Noord-Beveland en Wolphaartsdijk niets. Op Zuid-Beveland bleef inderdaad
een groot aantal polders en poldertjes tussen de watering van Bewesten Yerseke en het voormalige
Borsele gespaard. Sommige polders werden daar immers wel door drie, vier of meer dijken
beveiligd. Alleen de Middelzwakepolder, de Oosterzwakepolder, de Nieuwlandpolder bij
Ovezande, S. Anthonispolder en de Hollestellepolder inundeerden, maar voor het overige bleven
de polders van Heinkenszand, 's-Heer Arendskerke en Ovezande droog. In het uiterste zuidoosten
bleven de polders van Agger en Bath, inclusief de dorpen zelf, droog met een aantal polders van
Hinkelenoord. De Goese Polder werd eveneens gespaard evenals enkele poldertjes bij Reimerswale
(7).
47