C. DEKKER Gedenkpenning van de overstroming van 1530, gemaakt in 1531De tekst aan de keerzijde luidt: MEN ZEGT EN IK GELOOF ZEKERLUK, DAT NA DE REGEN MOOI WEER KOMT, 1531. Uit: Van Mieris, Histori der Nederlandsche vorsten, deel II, 's-Gravenhage 1733. Ook binnen de wateringen zelf was inundatie niet zo algemeen als de latere literatuur ons heeft willen doen geloven. Vele hooggelegen landen en boomgaarden bleven vrij van water evenals de meeste dorpskernen. Latere gerechtelijke attestaties zijn daar duidelijk over. Ook de steden Goes, Reimerswale en Middelburg werden nauwelijks aangetast. Het water moet zich slechts geleidelijk hebben verspreid en behalve misschien op enkele plaatsen schijnt de bevolking er niet door te zijn overvallen. Het aantal menselijke slachtoffers moet dan ook gering zijn geweest. Adolf Herdinck, rentmeester van Bewesten Schelde, schrijft vier dagen na de vloed aan Anthonis van Lalaing, stad houder van Holland, Zeeland en Utrecht: ,,il y a ung bien, nous n 'avons point perdu de genz au pays de Walchere" (8). Verder dan Walcheren kon hij toen nog niet zien, maar op de andere eilanden moet de situatie niet veel anders zijn geweest. Expliciete vermeldingen van slachtoffers van de vloed van 1530 geven de latere bronnen nooit, dit in tegenstelling met de vloed van 1532. Geen enkel mensenleven te betreuren op Walcheren, en waarschijnlijk eveneens weinig of geen op de andere eilanden: het is wel een totaal ander beeld dan de kroniekschrijvers en de populaire literatuur ons willen doen geloven. De preambules van enkele ordonnanties van de Brusselse regering, die het geheel van het rampgebied, ook buiten Zeeland op het oog hebben, zinspelen in algemene termen wel op menselijke slachtoffers, maar in de niet geteisterde gewesten kan men hun aantal snel overdreven hebben. Dit bewijst Adriaan van Baarland, die tussen de twee vloeden, in 1532 zijn kroniek van de hertogen van Brabant publiceerde en daarin de eerste schrijver is hij wordt overigens niet door Gottschalk genoemd die gewag maakt van de vloed, die zijn geboorte grond geteisterd heeft. Wonend te Leuven spreekt hij dan al over verscheidene duizenden slacht offers (9). Twee dagen na de ramp, op maandag 7 november, voegt het hoofd van de Nederlandse regering, de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, een naschrift toe aan haar brief aan de landsheer keizer Karei V, die dan te Augsburg verblijft luidend: monseigneursambedi dernier il fit par dega si grant oraige et tormente en mer, qui'il n'est a croire. La dycke de la rivière du costé de Flandres est rompue. L'on dit que grant partie de Zeellande est inundé et qu 'il y a grant dommaige en Flandres. Je ne suis pas bien encoires certaine- ment informée de cequi en est, mais que le sache vous en advertiray. Je prie a Dieu que ce ne soit pas si grant chose que l'on dit et qu'il vueille garder la reste" (10). Maar de landvoogdes doet meer dan bidden voor de Zeeuwse bevolking. Zij zendt onmiddellijk twee hoge heren, leden van haar raad, te weten Bauduin le Cocq, procureur-generaal van de Grote 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1989 | | pagina 52