DE STRIJD TEGEN HET WATER IN ZEELAND BEWESTEN SCHELDE TUSSEN 1530 EN 1532 Vlaanderen, terwijl ook Brabant niet de helft zal kunnen opbrengen van wat het anders doet. En wat de andere Nederlandse gewesten, buiten deze vier, inbrengen: ,,c'est si petite chose qu'il ne peut ayder" (16). De landvoogdes pleit hartstochtelijk bij Karei V om kwijtschelding van belasting in het groot en bovendien om financiële bijdragen voor de moeilijk te herdijken gebieden. Zij wendt zich ook tot Antwerpse kooplieden om leningen te verkrijgen onder obligatie van de stad, maar vooralsnog zijn deze niet erg toeschietelijk. De stad zelf heeft zich overigens in de eerste week van de ramp van haar beste kant laten zien. De magistraat had direct beslag laten leggen op een grote partij graan van de facteur van de koning van Portugal en de bakkers verplicht in het groot broden te bakken en dagelijks zond de stad schepen met brood en andere levensmiddelen naar Zeeland. Toen Le Cocq en Van Briarde vier dagen na de vloed op doortocht door Antwerpen kwamen, waren zij er getuige van dat juist weer twee volgeladen schepen afvoeren. Midden in haar zenuwslopende pogingen voor het rampgebied verlichting te bewerkstelligen, op 30 november 1530, sterft de landvoogdes. Zij wordt opgevolgd door Maria, gewezen koningin van Hongarije, die geheel in de voetsporen van haar voorgangster treedt en in de jaren die volgen met niet-aflatende ijver en inzet de belangen van de dijkage in Zeeland zal steunen en stimuleren. Eind maart 1531 is het zover dat het jaargetijde weer grootse dijkwerken toelaat en in de maanden daaraan voorafgaand zijn heel wat voorbereidende maatregelen getroffen. Er zijn strenge straffen gesteld op het roven uit de verwoeste en verlaten huizen, wat aanvankelijk bij nacht en ontij gebeurde; er is een verbod uitgevaardigd om het wegtrekken van de bevolking tegen te gaan; er zijn loonmaatregelen afgekondigd voor de armen, die aan de dijk werken er van uitgaande dat de rijken dit op eigen kosten moeten doen; er zijn prijsbeschikkingen gemaakt voor degenen die schuiten hebben en de neiging hadden hun medeburgers in de geïnundeerde streken voor exorbi tante sommen af te zetten; de prijsopdrijving van de beroepsdijkwerkers is tegengegaan. Hun loon is vastgesteld op 8 deniers en zij moeten alle zeven dagen van de week werken op straffe van ,,op de kaecke één ure gestelt te wordden ende daema met roeden gegheesselt" (17) voor de eerste weigering en het afhouwen van de linkerhand voor de tweede weigering. Begin 1531 zijn inderdaad de vrijstellingen van de keizerlijke belastingen afgekomen, maar de vanuit Brussel opgelegde dijk- belasting liegt er niet om. Het euvel van de lage schotheffmgen op het gemet, waaraan alle wateringen voor 1530 leden, is voorgoed uit de wereld; vanaf nu zijn de heffingen 8 tot 10 maal zo hoog als voorheen, hetgeen na 1532 hier en daar zal oplopen tot 20 a 25 maal zo hoog. Voor het eerst wordt ook de geestelijkheid fors aangeslagen en bovendien de tiendgerechtigden en de renteheffers. De grote karweien, die in het voorjaar van 1531 geklaard moeten worden zijn de herdijking van de watering van Beoosten Yerseke en die van Noord-Beveland. Dit zal geschieden onder leiding van regeringscommissarissen, te weten Lambert van Briarde, die de eerste inspectie had verricht, Adolf Herdinck, rentmeester van Bewesten Schelde, Maximiliaan van Bourgondië, abt van Middelburg, Adolf van Bourgondië, heer van Veere, Joos heer van Kruiningen en - chose éton- nante" mogen wij hier toch wel tegen de landvoogdes zeggen - Adriaan van Reimerswale, heer van Lodijke. Deze laatste richt niets uit, hetgeen te verwachten was; de heer van Kruiningen ligt alleen maar dwars, wil voor geen cent meebetalen aan het herstel van de watering van Beoosten Yerseke, nu Kruiningen zich op eigen krachten omkaad heeft, en wil niet dat de scheidingsdijk tussen Bewesten- en Beoosten Yerseke op zijn grond wordt gelegd; de abt is behept met het bekende, eeuwen trotserende Middelburgse particularisme en zijn belangstelling neemt dus af naar mate de zaak waar het omgaat verder van Middelburg verwijderd is. De heer van Veere doet wat hij kan, maar geeft daarnaast persoonlijk leiding aan het dijkwerk in Duiveland, zodat het in Bewesten Schelde met name Adolf Herdinck en Lambert van Briarde zijn, die het heft in handen nemen. De rol die zij spelen bij het dijkherstel is voortreffelijk. Zij verblijven voortdurend 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1989 | | pagina 57