C. DEKKER
persoonlijk op dijken, reizen van de ene plaats naar de andere, een ieder kan een beroep op hen
doen, op dezelfde dag vergaderen zij met afgezanten van de Brusselse regering, met steenrijke
geldschieters uit Antwerpen en met de eenvoudige boeren uit de kleinste parochie.
In Beoosten Yerseke wordt gewerkt van maart tot november 1531. De keizer fourneerde in maart
een bedrag van 3.333 Vlaamse ponden, die hij op lening opnam bij de Antwerpse bankier Lazarus
Tucher. Verpakt in zakken, die in tonnetjes werden geslagen, werden de gouden munten naar
Reimerswale gevoerd. Financieel gezien lag de herdijking van 1531 op een ander niveau dan het
spontane dichten van de gaten in 1530. Toen was het vooral de eigen mankracht van de geërfden,
die werd ingebracht en als voornaamste materiaal diende de grond vlak bij de gaten. Deze operaties
waren goedkoop, al zou ook hier de perfectionering, versterking en verhoging van de dijk een dure
aangelegenheid worden. In Beoosten Yerseke en Noord-Beveland echter moesten er in 1531
beroepskrachten worden aangetrokken, honderden dijkers, krammers en vooral schippers, die
zoden, glui, rijshout en stenen aanvoerden van elders, wegens het ontbreken van dit materiaal dicht
bij de gaten. Wij kennen hen allen bij name en zij waren afkomstig uit een gebied tussen Waterland
en Vilvoorde, met grote aantallen uit het Land van Waas en de Langstraat. Zij werden per week
uitbetaald en kwamen herhaaldelijk in opstand als er geen geld beschikbaar was. Gillis van Borre,
die als penningmeester van de herdijking van Beoosten Yerseke was aangesteld, en Frank Jansz.,
die als zodanig in Noord-Beveland optrad, moesten herhaaldelijk naar Antwerpen om meer geld
op te halen. Het aanvankelijke bedrag door de keizer ter beschikking gesteld was bij lange na niet
voldoende. Steeds weer gaf hij op dringende verzoeken van de landvoogdes toe, zodat hij in het
najaar voor 15.246 Vlaamse ponden bij de Antwerpse kooplieden in het krijt stond, besteed aan
Beoosten Yerseke, en voor 3.392 Vlaamse ponden, besteed aan Noord-Beveland. Vergeleken bij
wat de keizer in de dijken stak, waren de schotopbrengsten in de betrokken gebieden een schijntje.
In Noord-Beveland betaalde de keizer 62,5 de graaf van Buren, heer van Kortgene, 28,5 de
overige geërfden 9%, in Beoosten Yerseke de keizer zelfs 78,5%, de geërfden 13,5%, terwijl de
verplichte bijdrage van Bewesten Yerseke aan Beoosten 8% van het totaal inbracht.
Adolf van Bourgondië (1489-1539), heer van Beveren, Veere, Vlissingen, Westkapelle, Domburg, etc. Naast vele andere
functies was hij dijkgraaf van de Oostwatering van Walcheren. Penning te zijner ere gemaakt in 1532 vanwege het feit dat
hij in 1527 twee schepen op eigen kosten op ontdekkingsreis gestuurd had. De tekst op de keerzijde luidt: WIJ MOETEN
GAAN WERWAARTS GOD ONS DOOR DIT GUNSTIGE GESTERNTE GELEIDT.
Uit: Van Mieris, Histori der Nederlandsche vorsten, deel II, 's-Gravenhage 1733.
56