C. DEKKER Een nieuwe fase treedt in als de landvoogdes op 14 januari 1532 een visitatiecommissie benoemt om de dijkwerken van Zuid- en Noord-Beveland te inspecteren en haar van advies te dienen. De commissie, die onder leiding staat van Nicasius Claesz., raadsheer van de Raad van Vlaanderen te Gent, en Herman de Corte, klerk van de tresorie te Brugge, heeft over Noord-Beveland niet veel goeds te melden, maar de werken van de zomer van 1531 aan de gaten van Kreke en Lodijke zijn nog in goede staat. Herdijking van de wateringen Beoosten Yerseke en Tussen Honte en Hinkele is zeker mogelijk, al moet men wel rekenen met een kostenbedrag van 37.400 ponden Vlaams, heel wat meer dus nog dan wat men tot nu toe had uitgegeven. De commissie lanceert voorstellen: welke dijken het eerst dienen te worden aangepakt, hoe de leiding er uit dient te zien en hoe de betalingen verricht moeten worden. Voor het eerst vinden wij in het rapport van deze commissie een waarschuwing voor de reeds begonnen stroomverlegging van Schelde en Honte tengevolge van het breder worden van de gaten en daarom dient vooral voor komen te worden dat de watering Tussen Honte en Hinkele, of de Zuidwatering, dat wil zeggen het gebied tussen het bestaande land van Kruiningen in het westen en Bath en Agger in het oosten, blijvend verloren gaat. De mogelijkheid alleen dit gebied te herdijken wordt met een kostenraming door de commissie als alternatief gegeven en dat niet voor niets. Uit alles blijkt het plan van de landvoogdes, dat achter de instelling van de commissie schuil gaat, namelijk om het rapport in handen te stellen van de stad Antwerpen. Immers zo er één stad belang heeft bij het openblijven van de huidige stroom van Schelde en Honte, dan is het Antwerpen, de grootste en rijkste koopmansstad in Nederland. De magistraat wijdt talrijke besprekingen aan haar eventuele aandeel in de herdijking, zendt zelf een inspectie uit, laat zich voorlichten door deskundigen en bestudeert de alternatieve mogelijkheid. De grootste kwestie is geld, hoe komt de stad aan een zo groot bedrag, en daarom wordt de mogelijkheid om het gehele gebied te herdijken al gauw verworpen of tenminste uitgesteld. Maar zelfs de Zuidwatering alleen te herdijken kost veel. Op 7 april 1532 ontvangt de landvoogdes, te Mechelen vergaderd met de ridders van het Gulden Vlies, de twee burgemeesters, de pensionaris en twee schepenen van Antwerpen, die haar toezeggen op kosten van de stad te zullen herdijken. Maar de uitvoering laat nog even op zich wachten, want de magistraat is verdeeld over de omvang. Moet men de Zuidwatering „stricto sensu", dus de parochies Waarde, Valkenisse, Mare en Rilland, herdijken, of inclusief Krabben- dijkè, Ouderdinge en Everswaard? Uiteindelijk kiest men voor de vier parochies plus Ouderdinge. Tijdens een vergadering op het stadhuis in Antwerpen met de geërfden van de Zuidwatering en Ouderdinge, die daarvoor in grote getalen zijn opgekomen, en in aanwezigheid van Adolf van der Noot, kanselier van Brabant, en Adolf Herdinck, rentmeester van Bewesten Schelde, worden de details van de onderneming besproken en leiding en toezicht geregeld. Een college van goede mannen, samengesteld uit een afgevaardigde van elke parochie en 4 of 6 aangestelden vanwege de stad zullen de dagelijkse leiding hebben onder voorzitterschap van Hendrik Costensz. te Mare met de titel dijkgraaf. Op het eind van de zomer is de herdijking in eerste instantie gereed, al zijn de dijken dan nog niet op volle hoogte gebracht. Latere getuigenissen gaan ervan uit dat dit wel gekund had, maar dat onkunde in dijkzaken van de kant van de Antwerpenaars in de leiding de onderneming heeft vertraagd en kostenverhogend heeft gewerkt. Behalve dat de droge dorpen Hinkelenoord, Agger en Bath een verplichte bijdrage aan de stad Antwerpen hebben moeten betalen, omdat zij door de herdijking bevrijd zouden zijn van het onder houd van hun westelijke dijk, heeft de stad alles betaald en staat daarvoor grotelijks in het krijt bij de daar residerende kooplieden. 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1989 | | pagina 60