DE STRUD TEGEN HET WATER IN ZEELAND BEWESTEN SCHELDE TUSSEN 1530 EN 1532
Dan komt op 2 november 1532 de tweede grote stormvloed, waarvan de gevolgen nog erger zijn
dan van de eerste. Alle wateringen van Walcheren lopen opnieuw onder met de steden Veere en
Vlissingen, evenals de watering van Bewesten Yerseke, met uitzondering van Nisse, het eilandje
Wolphaartsdijk, alle dorpen in de Zak van Zuid-Beveland, die in 1531 waren herdijkt, de Zuid
watering, die in de zomer van 1532 vanuit Antwerpen was herdijkt en nu ook de dorpen Agger,
Bath en Hinkelenoord, die in 1530 waren drooggebleven. De als eilandjes omkade steden Reimers-
wale en Kortgene en het dorp Kats inundeerden ook. Deze keer zijn er heel wat slachtoffers. De
kroniekschrijver Reigersberch, die in Kortgene woonde, vermeldt later dat er daar velen
verdronken, voor Kats noemt hij zelfs een getal: 150. Van Mare in de nieuwe Zuidwatering weten
wij dat daar de dijkgraaf en zijn hele familie omkwam. Dat men juist daar door de vloed is over
vallen, blijkt ook uit het feit dat 50 mensen twee dagen en drie nachten op het kerkdak van Mare
hebben doorgebracht alvorens door een schuit uit Bergen op Zoom te worden verlost.
Met de vloed van 1532 hebben wij het einde bereikt van het voor deze lezing gekozen onderwerp:
de korte periode tussen de twee vloeden. Het begin is markant, want er trad plotseling een nood
situatie in. Het door ons gekozen einde is voor een groot deel van Bewesten Schelde slechts een
intermezzo: daarvoor zat men in het water en daarna blijft men in het water. Wel kan men zeggen
dat de vloed van 1532 de situatie bestendigde, die zich al in de periode tussen de twee vloeden
begon af te tekenen, maar toen nog geenszins zeker was. Veronderstellenderwijs gesproken had
men mogen verwachten dat, zonder de vloed van 1532, de Zuidwatering en Borsele bewesten de
Vijfzode in de loop van 1533 zozeer versterkt zouden zijn geworden, dat zij konden blijven
bestaan, terwijl men eveneens had mogen verwachten, dat dit met Noord-Beveland en het centrale
deel van Beoosten Yerseke, ook zonder de vloed van 1532, niet het geval geweest zou zijn. De
reactie op de tweede vloed was ongeveer gelijk aan de eerste. Opnieuw een grote inzet bij de land
voogdes, opnieuw een poging van de stad Antwerpen, nu gevolgd door individuele inzet van
tientallen grote kooplieden, zowel Nederlanders als Spanjaarden, Italianen, Hanzeaten en Zuid-
Duitsers; opnieuw spelen Adolf van Bourgondië, heer van Veere, Adolf Herdinck, rentmeester van
Bewesten Schelde en Cornelis Jansz. Schravelinck, dijkgraaf van Bewesten Yerseke, een voortref
felijke rol en laat de heer van Kruiningen de zaak zoveel mogelijk uit eigen belang in het honderd
lopen, nu daarin bijgestaan door de abt van Ter Doest. De herdijkingspogingen, die het hele derde
decennium van de zestiende eeuw in beslag namen, zijn maar zeer ten dele gelukt. Zij hebben heel
wat zweet en tranen gekost en aanzienlijke Antwerpse kooplieden tot de bedelstaf gebracht. Het
is een boeiende geschiedenis, maar ik laat ze achterwege met een wat voorbarige verwijzing
naar de studie, die ik hierover binnen enkele jaren samen met collega Baetens te Antwerpen hoop
te publiceren.
59