Inrichting van het achtererf De beurs wordt in gebruik genomen En verder L.J. ABELMANN Op 22 juni 1839 wordt 230 el grond van het achtererf in pacht gegeven aan de heer J.J. van Deinse. Dit stuk is ongeveer de helft van het erf. Hieruit blijkt dat men bij nader inzien toch voor een deel tegemoet komt aan de aanvraag van Van Deinse. Voor gezamelijke rekening van de stad en de pachter zal de muur aan de Stalstraat opnieuw opgetrokken worden, en eveneens een bestrating worden aangelegd in het verpachte gedeelte. Tussen het erf van de beurs en het deel van J.J. van Deinse zal een haag worden geplant. De werkzaamheden worden aan de laagste inschrijver H. Boedt voor een bedrag van 103,— toegewezen. Reeds op 15 februari 1839 wordt in de Goesche Courant een publicatie van gemeentewege opgenomen. Als openingsdatum van de Beurs wordt genoemd 5 maart. Het blijkt dat de drie belangrijkste initiatiefnemers benoemd zijn tot commissarissen terwijl een zekere Adriaan de Beste Az. als bode wordt aangesteld. In het reglement van orde voor de werkzaamheden van de commis sarissen wordt onder meer vastgesteld dat ter voorkoming van brand het rooken van tabak wordt verboden. De commissarissen zullen naar believen van de handelaars monstertafels mogen plaatsen en zullen in het kamertje achter het gebouw, waar ook de trap naar de verdieping is geplaatst, de administratie mogen bewaren. Met de vermelding van de ingebruikneming per 5 maart 1839 zou deze historische bijdrage kunnen worden afgesloten. Menselijke nieuwsgierigheid evenwel roept de vraag op: was deze stichting een succes Het jaarverslag van de drie commissarissen over 1839 aangeboden aan het gemeentebestuur spreekt duidelijke taal. Men begint met de vaststelling dat het gebouw niet doelmatig is en te weinig kopers trekt. Als oorzaken hiervoor worden genoemd: het gebouw blijkt te klein te zijn, men staat te dicht op elkaar zodat van rustig onderhandelen niets terecht komt. Er is onvoldoende daglicht. In de zomermaanden is het er veel te heet, terwijl het er in de rest van het jaar te tochtig is. Dit laatste doet zich vooral gelden in de winter als er een scherpe oostenwind staat. Als kleinere problemen voert men aan: het gemis aan geschikte monstertafels. De bij de opening geplaatste tafels zijn reeds onbruikbaar geraakt. Het ontbreken van zitbanken langs de wanden. Dat er ook gerookt wordt is voor velen een ergernis. Tenslotte meent men te moeten vaststellen dat de drie-urige openingstijd te lang is om de beursbezoekers aan of in het gebouw verenigd te houden. Hierbij wordt nog gesteld, dat na het aanbieden van de mosnters de eigenlijke handel zich buiten het gebouw op de markt en ook in de herbergen plaatsvindt. Al met al geen gelukkige start. De commissarissen laten het niet bij deze vaststellingen, ze dragen een aantal oplossingen aan. Uitbreiding van het gebouw door middel van een open gaanderij bestaande uit een afdak rustend op pilaren. Dit afdak zou langs de achtergevel moeten worden geplaatst. In het midden van de achtergevel moeten dan openslaande glazen deuren komen, terwijl aan de linkerzijde daarvan een groot raam geplaatst kan worden. Men hoopt daarmee te bereiken dat de bezoekers, bij goed weer, 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1989 | | pagina 74