LOON NAAR WEGEN. DE VERENIGING ..WEEGBRUG DE EENDRACHT" TE WOLPHAARTSDIJK. 1898-1966
beloning. Wanneer de ontvangsten echter tegenvielen werd de weger op voorstel van het bestuur
door de algemene vergadering een gratificatie toegekend om aan een behoorlijk loon te kunnen
komen. De vaststelling van het percentage van de weeglonen als salaris voor de weger is gedurende
de gehele periode vóór 1945 een punt van onenigheid geweest tussen de weger en de boeren-
aandeelhouders vanwege de heersende zuinigheid onder de landbouwers. Een hoger loon voor de
weger betekende minder dividend voor de aandeelhouders.
Het begon al meteen in 1898, toen er voor het eerst een weger moest worden aangesteld. Men vond
het door de eerste kandidaat gevraagde salaris van 60% van de weeglonen te hoog. Tenslotte kwam
men met J. van Wel tot overeenstemming om voor 40% weger te zijn, hoewel deze 45% had
gevraagd. Bij de afrekening over het seizoen 1898 kreeg de weger uiteindelijk 78,43 aan salaris
en een gratificatie van 2,50 voor het schoonmaken en onderhouden van de weegbrug en zijn
„onderhorigheden". Voor 1899 wilde de weger zijn loon verhoogd zien. Het bestuur stelde 45%
voor, wat na enige discussie door de algemene vergadering tenslotte aan het bestuur werd over
gelaten om over te beslissen. De weger bleef echter om loonsverhoging vragen. De algemene
vergadering handhaafde het loon evenwel op 45 met de mogelijkheid van aanvulling in de vorm
van een gratificatie, indien de weger naar het oordeel van de algemene vergadering te weinig loon
zou trekken. In januari 1903 bleek de weger maar een loon gehaald te hebben van 73,75 in plaats
van 115,— het jaar daarvoor. Door de algemene vergadering is zijn loon toen inderdaad met
41,25 uit de kas aangevuld tot 115,ofschoon er daardoor geen dividend kon worden
uitgekeerd (37).
In 1905 blijkt er een andere weger te zijn, G.J. Broekhoven. Noch zijn benoeming noch het ontslag
van de weger J. van Wel worden in de notulen vermeld. In 1926 werd echter in de algemene
vergadering gememoreerd, dat de weger G.J. Broekhoven op dat moment 25 jaar in dienst was
bij de vereniging, zodat hij in januari 1901 in dienst moet zijn getreden. Het salaris van de weger
was in 1905 inmiddels op 120,— per jaar gekomen met 6,50 voor het schoonmaken en helpen
bij het nazien van de brug. In 1908 werd na herhaald verzoek om verhoging het salaris van de
weger eindelijk op 50% van de ontvangsten aan weeglonen gebracht. In de eerste paar jaren na
de Eerste Wereldoorlog steeg het salaris van de weger evenals de ontvangsten van de weeglonen
veel sneller dan in de periode daarvoor.
Omstreeks 1918 bedroeg het jaarloon van de weger 350,In 1919 werd het salaris van de
weger op het minimum van 400,— gesteld, waarna in 1920 de toeslag voor het schoonmaken
van het weeghuisje, helpen bij het ophalen en neerlaten, schoonmaken, poetsen en meniën en
andere werkzaamheden aan de brug van 6,50 tot 10,werd verhoogd. In 1921 wilde de weger
echter weer meer loon. Een voorstel van het bestuur voor een gratificatie van 45,— die zijn
salaris op 650,— zou brengen wees hij af. Na een heftige discussie en stemming bepaalde de
algemene vergadering zijn loon uiteindelijk op een minimum van 700,per jaar. Het bestuur
bleef echter bij haar standpunt, dat een gratificatie van 45,— genoeg was en dat het ook rekening
moest houden met de ledenaandeelhouders.
De weger was daarentegen van mening, dat de weger voor de aandeelhouders ging, wat hem niet
door iedereen in dank werd afgenomen, hoewel een enkeling ook van mening was, dat geen winst
moest worden gemaakt ten koste van de weger (38).
In 1929 werd door het bestuur besloten naar een hulpweger om te zien voor beide bruggen en dit
met het bestuur van de andere weegbrug te bespreken. Het loon van de hulpweger zou ten laste
van de weger komen en alleen bij ziekte door de vereniging betaald worden. Blijkbaar heeft dit
gesprek met het bestuur van de andere brug niets opgeleverd, de notulen zwijgen hierover, in 1939
was er in ieder geval nog steeds geen hulpweger. Het bestuur besloot daarom eindelijk een oproep
in de krant te plaatsen voor iemand om in de drukke tijd een week bij de weger in de leer te doen
tegen een nader vast te stellen vergoeding, teneinde de weger bij ziekte te vervangen. De in 1939
93