TUSSEN STAD, STATEN EN STADHOUDER
adellijke reservoir. Misschien dat dit te wijten is aan de algemeen optredende achteruitgang van
de Zeeuwse adel, of aan een waardevermindering van het baljuwsambt zelf. Die laatste mogelijk
heid lijkt het meest waarschijnlijk in het licht van de in die tijd inzettende economische achteruit
gang van Goes, waardoor het inwonertal daalde van een kleine 4000 tot ongeveer 1750, en waar
door de baljuwsinkomsten afnamen (12).
Baljuw Floris Schaeck klaagde daarover in 1563 bij landsheer Filips II en vroeg kwijtschelding van
de jaarlijkse recognitie (pachtsom) van 150 ponden Vlaams (13). Pas in 1571 werd vermindering
tot 100 ponden toegestaan, verdere vermindering volgde pas na de afzetting van Filips II in 1581.
De aan de stad te betalen recognitie van eveneens 100 ponden bleef echter ook daarna nog gewoon
bestaan, zodat nog steeds behoorlijk wat inkomsten nodig waren om het ambt winstgevend te
maken.
3. De ontwikkeling van het Goes baljuwsambt, 1582-1795
3.1. De baljuw als officier van politie en justitie
De belangrijkste taken van baljuwen bestonden van oudsher uit wat „politie en justitie" werd
genoemd; handhaving van orde en rust en het maken en toezien op de naleving van keuren. Als
voorzitter van de stedelijke vierschaar had de Goese baljuw hiertoe zowel civielrechtelijke als straf
rechtelijke bevoegdheden over het overigens slechts zo'n 500 ha. grote stedelijk grondgebied. Het
college van baljuw, burgemeesters en schepenen sprak hierover recht in alle mogelijke civiele,
boetstraffelijke en pachterszaken en in alle criminele zaken. Speciaal voor zaken die de stedelijke
ordonnanties betroffen, was er soms ook nog een aparte schout, die bij afwezigheid van de baljuw
optrad als diens stedehouder. In het algemeen werden het baljuws- en schoutambt echter al sinds
de middeleeuwen vervuld door één persoon en trad een dienaar van justitie op als stedehouder (14).
Voor de rechtspraak op het platteland van Zuid-Beveland en tussen 1616 en 1750 Borssele,
fungeerde het Goese college als beroepsinstantie. Een dergelijke beroepsmogelijkheid was er ook
in zaken die behandeld waren door het zogenaamde college van het landrecht. Dit college zetelde
eveneens in Goes en behandelde schuldvorderingen van Goesenaren op inwoners van het platteland
(15). Omdat ,,den treijn van justitie te seer gheretardeert werdt en het goet recht van parthijen
vruchteloos ghemaectbracht men in 1620 eenheid in de stijl van procederen van landrecht en vier
schaar (16).
De criminele rechtspraak over het platteland heeft Goes ondanks vele pogingen daartoe nooit blij
vend aan zich kunnen trekken. Na het verval van de vroegere eerste stad van Zuid-Beveland.
Reimerswaal, berustte deze bevoegdheid alleen tussen 1572 en 1577 eventjes bij de Goese
magistraat, maar daarna werd ze toegewezen aan het gerecht van Middelburg, waarbij de rent
meester Bewesten Schelde optrad als aanklager en hoogbaljuw (17).
Met deze eveneens door de grafelijkheid aangestelde rentmeester Bewesten Schelde heeft de Goese
baljuw verschillende keren jurisdictieconflicten gehad. Zo bijvoorbeeld in 1633/1634 toen de
Goese baljuw mr. Johan van Baerland en de rentmeester Johan Huyssen beiden de bevoegdheid
opeisten om voor heel Zuid- en Noord-Beveland en Wolphaartsdijk personen te berechten die
fraude hadden gepleegd bij de betaling van imposten (accijnzen). Uiteindelijk stelde het Hof van
Holland en Zeeland na meer dan een jaar van onzekerheid Van Baerland in het gelijk omdat de
7